Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Lange golven en klassenstrijd

Ernest Mandel - Internet-archief
Gert Veraa

Afdrukken

De Internationale (nieuwe serie), december 1981, nr. 1, pp. 49-59

Bespreking van Ernest Mandel: "Long Waves of capitalist development - the marxist interpretation". Cambridge University Press, 1980; 151 blz. 


Dat de ontwikkeling van het kapitalisme gekenmerkt wordt door langere perioden van snellere of langzamere ontwikkeling, daarover bestaat bij alle strijd over de "lange golven van de economie" weinig verschil van mening. Zelfs over de tijdsindeling van deze perioden bestaat globaal overeenstemming, en ieder zal het ook met Mandel eens zijn, als hij zegt dat elk van deze perioden zo door haar eigen gebeurtenissen, sfeer en denkbeelden wordt gekenmerkt. Daar houdt de overeenstemming wel zo'n beetje op. 

Mandel karakteriseert de perioden als volgt 

1. 1798-1848: Periode van de industriële revolutie, van de grote burgerlijke revoluties, van de Napoleontische oorlogen en van de vorming van de wereldmarkt voor industrieproducten: "opwaartse" beweging 1789-1815; "neerwaartse" beweging 1826-48

2. 1848-93: Periode van het industrieel kapitalisme van de "vrije concurrentie": "opwaartse" beweging 1848-73; "neerwaartse" beweging 1873-93 (lange depressie van het vrij concurrentiekapitalisme),

3. 1893-1913: Bloeiperiode van het klassieke imperialisme en het financierskapitaal; "opwaartse" beweging.

4. 1914-40: Begin van het tijdperk van neergang van het kapitalisme, van het tijdperk van imperialistische oorlogen, revoluties en contrarevoluties; "neerwaartse" beweging.

5. 1940(48)-?: Het laatkapitalisme, geboren uit het historische uitstel van de wereldrevolutie en de grote nederlagen van de arbeidersklasse in de jaren '30 en '40, maar gepaard gaande met verdere verschijnselen van neergang en het uiteenvallen van het systeem: "opwaartse" beweging (maar beperkt tot een aanzienlijk gereduceerd geografisch gebied) 1940(48)-67; "neerwaartse" beweging 1968-? (105-106) [1]. 

Al uit de door Mandel gebruikte termen is af te leiden, dat de "lange golven" voor revolutionair-marxisten een hele andere betekenis hebben dan voor economen van burgerlijke en, laten we zeggen, "reformistische" huize. Voor de burgerlijke economen was de lange bloeiperiode na de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld geen probleem: die bevestigde voor hen alleen maar dat het kapitalisme-met-wat-staatsbegeleiding alle oude problemen van crisis en werkloosheid in essentie had overwonnen. Voor hen kwam de grote teruggang sinds het einde van de jaren '60 als een koude douche en leidde tot grote verwarring. Voor revolutionairen was juist de lange bloei problematisch, nadat eerst in de jaren '20 en '30, daarna weer vlak na de Tweede Wereldoorlog, het ernaar uit had gezien, dat het kapitalisme zijn einde nabij was en de wereldrevolutie ophanden. Niet verwonderlijk dus, dat juist een marxistisch econoom als Mandel in de jaren '60 de bijna-vergeten theorie van de "lange golven" weer van stal haalt (en, zoals hij niet zonder trots vermeldt, al in 1964 "de ommekeer van de opgaande lange golf naar de neergaande lange golf voorspelde voordat deze plaatsgreep" (125)): vanuit ons gezichtspunt bood een nieuwe periode van crisis nieuwe perspectieven. Pas laat in de jaren '70, als eindelijk algemeen erkend wordt dat de neergang dit keer niet van snel voorbijgaande aard is, herontdekken de burgerlijke economen hun "Kontratieffs", de lange golven die jarenlang plichtmatig in de leerboekjes waren genoemd maar waaraan niemand meer veel betekenis hechtte. Zij putten er hoop uit: voorbij het donkere dal waar we nu eenmaal doorheen moeten lonken de grazige bergweiden. Het is een kwestie van even volhouden en intussen bekijken of we het tempo niet wat kunnen versnellen. "Innovatie" is daarbij het toverwoord; de toekomst is immers aan de bedrijven die de meest geavanceerde productiemethoden toepassen.

Revolutionairen zitten natuurlijk met heel andere problemen. Wij zijn niet zo overtuigd van de mogelijkheden die het kapitalisme heeft om uit de depressie te komen. En nog belangrijker: als het daar al toe in staat is, dan kan dat alleen maar gaan ten koste van heel veel maatschappelijke ellende. Wat we tot nu toe hebben gezien aan bezuinigingen en onderdrukking van verzet, aan bewapeningsopvoering en schaamteloze vernietiging van het milieu is dan waarschijnlijk nog maar het begin. Is deze lange depressie de "definitieve", of kunnen we misschien toch weer een nieuwe, langdurige opleving verwachten, wellicht in de jaren '90? Hoe zal de strijd aflopen die nu al gevoerd wordt en die zeker nog zal moeten toenemen, willen we ons tegen de aanvallen van de kapitalistenklasse effectief verdedigen? Wat zijn de kansen op een overwinning? Allemaal vragen, die in het laatste hoofdstuk van Mandel's Long waves of capitalist development heel nadrukkelijk naar voren komen en die de betekenis van het vraagstuk van de "lange golven" onderstrepen. Als we bedenken, dat in de hoofdstukken daarvoor karakter en oorsprong van de "lange golven" aan de orde zijn geweest; de vraag, hoe de lange economische opleving na '45 mogelijk was; waarom aan die lange expansieve fase toch weer een einde is gekomen; de rol van technologische revoluties; omwentelingen in de arbeidsorganisatie en de invloed daarvan op de klassenstrijd - dan zal het duidelijk zijn, dat het boekje (123 bladzijden tekst) geen diepgravende en gedetailleerde analyses bevat.

Lange golven 

Waarom het met het kapitalisme steeds weer bergafwaarts gaat - niet alleen periodiek, in elke "neergaande lange golf", maar ook op lange termijn - dat is voor Mandel de minst problematische kant van het hele verschijnsel. De "innerlijke bewegingswetten van het kapitalisme", met name de al door Marx geformuleerde "wet van de tendentiële daling van de gemiddelde winstvoet" [2], zijn daar verantwoordelijk voor. Mandel gaat op deze wet nauwelijks in, hoewel die toch eigenlijk een heel belangrijke plaats in zijn hele theoretische bouwwerk inneemt. Nu is deze wet, behalve het meest centrale, waarschijnlijk ook het meest omstreden deel van Marx' economische theorie. Er kleven nogal wat theoretische haken en ogen aan, en over de kwestie of en hoe een dalend verloop van de winstvoet (in marxistische zin) uit de (burgerlijke) statistieken is af te leiden is de discussie ook nog volop aan de gang. Maar goed, Mandel gaat er van uit, dat de winstvoet op langer termijn werkelijk daalt, en het probleem voor hem is alleen, te verklaren waarom er lange perioden zijn waarin deze daling minder sterk is of zelfs in een stijging overgaat. Deze stijging nu kan niet uit de "innerlijke bewegingswetten van het kapitalisme" worden verklaard, want die werken juist in de richting van een daling van de winstvoet. De verklaring ligt dan ook in het van tijd tot tijd optreden van "buiten-economische, exogene factoren". Omdat die niet uit de kapitalistische economie zelf voortkomen, zijn ze voor elke langdurige opleving verschillend. Om de oorzaken van de laatste opleving als voorbeeld te nemen: de "historische nederlaag" die de arbeidersklasse in de jaren '30 en '40 had geleden maakte een laag loonpeil en dus een hoge meerwaardevoet mogelijk. Grondstoffen en energie worden goedkoper, waardoor de waarde van het constant kapitaal daalde. De revolutie in het geldverkeer en de telecommunicatie verhoogde de omloopsnelheid van het kapitaal. Al deze factoren hadden een verhogend effect op de winstvoet en de tendentiële daling daarvan sloeg om in een stijging. Vervolgens moet dan verklaard worden, waarom deze stijging niet al heel snel weer in een daling overgaat; immers, de "bewegingswetten" blijven onverminderd werkzaam. Welnu, zegt Mandel, de buiten-economische factoren "geven de aanzet tot dynamische processen, die verklaard kunnen worden door de innerlijke logica van de kapitalistische bewegingswetten" (24). Deze dynamische processen zijn dan het eerst ontstaan, later weer verdwijnen van extrawinsten voor een aantal bedrijven; het aanvankelijk laag blijven, later weer hoger worden van de lonen; en het aanvankelijk langzamer, later weer sneller toenemen van de organische samenstelling van het kapitaal. De eerste en de laatste van deze drie hebben direct te maken met de effecten van de technologische revoluties, die de opgaande fase van elke lange golf hebben gekenmerkt. De plotselinge en sterke stijging van de winstvoet maakt het namelijk voor een aantal bedrijven die in de voorgaande depressieve fase een reservevoorraad aan geldkapitaal hebben opgebouwd, aantrekkelijk op grote schaal het productieproces te vernieuwen. Zij maken dan gebruik van nieuwe technologie, die al wel ontwikkeld was maar tot dan toe niet werd toegepast, juist omdat de winstverwachtingen laag waren. Na de Tweede Wereldoorlog waren dat met name de halfautomatische productieprocédés. Dit verlaagt hun productiekosten, en omdat het prijspeil van de producten nog gebaseerd is op de tot dan toe gangbare, duurdere methode zijn forse extrawinsten hun deel. Verder blijven de lonen een hele tijd laag, omdat de arbeidersklasse zich nog niet hersteld heeft van de opgelopen klappen van de lange depressie en omdat de arbeidsmarkt nog lange tijd "ruim" is (in de laatste "bloeifase" ook door de grote toevloed van "gastarbeid"). Maar na verloop van tijd wordt de nieuwe productiemethode door steeds meer bedrijven toegepast, de prijzen dalen en de extrawinsten verdwijnen. Het "arbeidsreserveleger" raakt bij de snel toenemende werkgelegenheid op den duur ook uitgeput, de arbeidersklasse hervindt haar strijdbaarheid en de lonen gaan stijgen. Omdat de nieuwe productiemethode altijd "arbeidsbesparend" zal zijn stijgt met de verbreiding ervan onvermijdelijk de organische samenstelling van het kapitaal. Het resultaat kan niets anders zijn dan een nieuwe daling van de winstvoet, een nieuwe lange neergaande golf.

Of deze na verloop van tijd weer zal worden gevolgd door een nieuwe expansie is daarentegen niet zo zeker. Tijdens de depressieve fase neemt namelijk de klassenstrijd toe. De resultaten hiervan, die niet alleen het eventuele moment, maar de mogelijkheid überhaupt van een nieuwe opleving bepalen, hangen uiteraard van tal van niet-economische factoren af. De klassenstrijd is daarmee een van de belangrijkste "exogene factoren" die hun invloed hebben op de mogelijkheden van het kapitalisme om weer uit het slop te komen, naast factoren als de krachtsverhoudingen tussen de kapitalistische machten onderling en tussen deze en de niet-kapitalistische landen, de vrijheidsstrijd in (semi-) koloniale landen, revoluties en oorlogen - kortom, de totale historische constellatie in zo’n periode.

Laatkapitalisme 

Dit is nog niet het hele verhaal. "Revolutionair-marxisten beweren" aldus Mandel, "dat met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de historische periode van opkomst en expansie van de kapitalistische productiewijze tot een einde kwam. Vanaf die tijd zitten we in een nieuwe historische periode waarin die productiewijze aftakelde en geografisch tot een steeds kleiner gebied werd teruggedrongen." Dit heeft consequenties ook voor het karakter van perioden van expansie van het kapitalisme. Kon het kapitalisme voor 1914 nog op eigen kracht enkele malen tot nieuwe bloei komen, na de lange crisis van de jaren '20 en '30 was het daartoe alleen nog in staat dankzij min of meer kunstmatige stimuli: steeds toenemende staatsbemoeienis, een permanente herbewapening, en vooral een enorme toename van krediet (leidend tot een "permanente schuldenexplosie") om de vraag naar goederen op peil te houden. Deze leidde weer tot een permanente inflatie (waaraan de keynesiaanse anticyclische politiek van de staat ook het hare bijdroeg) die op haar beurt op den duur één van de factoren was die de expansie weer een halt toeriepen. Met andere woorden, aan allerlei essentiële kenmerken van de naoorlogse "bloei"-periode is te zien, dat het een tijdelijke opleving was van een kapitalisme in verwording. De innerlijke tegenstrijdigheden die zich in die fase ontwikkelden waren dan, ook veel ernstiger dan in voorgaande expansieve perioden. Behalve de inflatie en de drie "dynamische processen" die in elke opgaande lange golf werkzaam zijn noemt Mandel nog vier factoren die hier meespeelden: de aanvankelijk zeer snelle ontwikkeling van transport, handel en geldverkeer kwam geleidelijk aan tot stilstand; grondstoffen werden steeds duurder doordat de productiecapaciteit in die sector achterop raakte de koopkracht van de bevolking bleef steeds verder achter bij de groeiende productiecapaciteit; en ten slotte: de voor de groei noodzakelijke toename van de staatsbemoeienis kwam steeds meer in botsing met de eveneens groeiende macht van de multinationals.

Onnauwkeurig

Als we het verhaal tot zover even bekijken, dan moet gezegd worden dat het vanuit revolutionair gezichtspunt zonder meer een aantrekkelijk geheel vormt. De tegenstrijdigheden waarin het kapitalisme per definitie verstrikt is worden in het laatkapitalisme alleen maar groter (dat geldt nog sterker voor de verdere ontwikkeling ervan, waarop Mandel in het laatste hoofdstuk ingaat; daar kom ik zo vlug op terug). De klassenstrijd heeft een centrale en beslissende plaats in het geheel: de toekomst van het kapitalisme hangt af van factoren waarop de arbeidersklasse grote invloed kan uitoefenen. Behalve dat, heb je bij eerste lezing ook steeds het gevoel dat het allemaal zo mooi klopt, dat alles zo helder wordt. Tal van bekende en minder bekende sociale verschijnselen, historische feiten, duiken voortdurend op - en bevestigen steeds de lijn van het betoog. Nu is Mandel's feitenkennis duizendmaal groter dan de mijne en de meeste ervan zullen best wel kloppen. Het probleem is echter, dat een aantal nogal essentiële momenten in het betoog zijn "onderbouwd" met gegevens die bij nadere beschouwing elke exactheid blijken te missen. Een voorbeeld. De "historische nederlaag van de internationale arbeidersklasse" in de jaren '30 speelt als "exogene factor" een centrale rol bij de totstandkoming van de naoorlogse bloei. In Der Spätkapitalismus werkt Mandel dit met name uit voor Hitler-Duitsland, waar met recht van een zware nederlaag gesproken kan worden. Nu is echter vooral ook de opbloei van de economie van de V.S. een uiterst belangrijke factor geweest in deze expansieve "lange golf". Die begon daar al veel eerder - in 1940 - en de situatie van de arbeidersklasse daar, hoewel ook zeker niet rooskleurig, was toch niet direct dezelfde als die in Duitsland. Mandel's tegenstander Chris Harman liet niet na, in een (overigens slechte) kritiek op Der Spätkapitalismus hem daarop aan te vallen [3]. Kennelijk om hieraan tegemoet te komen, blijkt de "historische nederlaag" nu uitgebreid te zijn tot "de koude oorlog en de McCarthy-periode in Noord-Amerika" (23). Nu was de Amerikaanse economische expansie al zo'n tien jaar aardig op gang toen beide verschijnselen zich voordeden. Hoewel ze zeker bijgedragen zullen hebben tot de onderdrukking van de (toch al niet zo sterke) linkse stromingen in de Amerikaanse arbeidersbeweging en tot het nationalisme van de arbeiders daar, is het op een lijn stellen ervan met de effecten van de nederlaag in Duitsland twintig jaar eerder op z'n minst nogal onzorgvuldig. Een ander voorbeeld: de enige grafiek waaruit keerpunten in de lange golfbeweging zijn af te leiden, is een figuur die de "winstgevendheid" van het Japanse bedrijfsleven weergeeft. Alle andere statistische gegevens waaruit volgens Mandel de "lange golven" zouden blijken betreffen alleen gemiddelden over perioden, die tussen de tevoren al vastgestelde keerpunten liggen. Daaruit is dus over het verloop van de ontwikkeling niets of te lezen. Toch is juist dit van groot belang, als het gaat om de synchronisering van "exogene factoren" met de lange golfbeweging. In Japan nu blijkt de winstgevendheid (winstvoet?) al in 1933 duidelijk weer omhoog te gaan. Dat zou dan al drie heel verschillende keerpunten opleveren: 1933 (Japan); 1940 (V.S.); 1948: (Europa). Het ergste voorbeeld van quasi-exactheid is wel de figuur die het verband tussen de "lange golven" en de "long cycle of class struggle" moet laten zien (50). Wat ogenblikkelijk opvalt, is dat de intensiteit of het "niveau" van klassenstrijd met geen enkele maat aangegeven is (evenmin als het niveau van economische ontwikkeling trouwens). Ik zou ook niet weten hoe je dat wel zou kunnen doen - hoe "meet" je in vredesnaam de klassenstrijd? 

 

Theoretisch model 

Maar lang niet alles wat Mandel naar voren brengt is van een dergelijk niveau. Integendeel: het boekje bevat tal van interessante gedachten en belangrijke gezichtspunten. Juist de, wat hij zelf op een gegeven moment noemt, "provocerende manier" waarop hij deze naar voren brengt (d.w.z., nogal stellenderwijs, zonder zorgvuldige argumentatie) zet je vaak aan het denken, en dat is al heel wat waard. Maar hij brengt niet zomaar wet ideeën naar voren. Hij wil een min of meer afgerond theoretisch model presenteren van wat hij samenvat als een "asymmetrisch ritme" in de lange golven waarin de ontwikkeling van het kapitalisme tot nu toe verloopt. Maar dit model rammelt, denk ik, en niet alleen door de nonchalante manier waarop hij het "invult" met (quasi-)feitelijke gegevens. De - voor hem wezenlijke - asymmetrie zit daarin, dat de ommekeer van een expansieve naar een neergaande periode is bepaald door "endogene factoren" (de "innerlijke bewegingswetten"); die van een lange depressie naar een periode van bloei door "exogene factoren", "radicale veranderingen in het algemene historische en geografische milieu van de kapitalistische productiewijze" (55). Wat deze laatste betreft stelt hij uitdrukkelijk, dat ze "alleen eens in de vijftig of zestig jaar ( ...) de ontwikkeling van de kapitalistische economie bepalen" (29). Als we nu de "dynamische processen" eens nader bekijken, die het verloop van de expansieve fase en de overgang naar de volgende lange neergaande fase bepalen - deze zouden dan "endogeen" van aard zijn. Voor een belangrijk deel zijn ze dat ongetwijfeld. Maar hoe zit het dan met de verklaring van het verschijnsel, dat de lonen aanvankelijk laag blijven en later stijgen en de meerwaardevoet dus eerst snel, dan steeds langzamer stijgt? Daarin zijn subjectieve momenten onmiskenbaar (strijdbaarheid en organisatiegraad van de arbeidersklasse, de mate waarin vrouwen bereid zijn loonarbeid te gaan verrichten enz.), evenals de invloed van het "milieu" waarin het kapitalisme zich ontwikkelt (bijv. de mate van beschikbaarheid van immigratiearbeid uit onderontwikkelde gebieden, wetgeving op het gebied van immigranten- en vrouwenarbeid enz.). Duidelijk "exogene factoren" dus, in Mandel's termen. Ook bij de in totaal acht factoren die hij aanvoert ter verklaring van het einde van de naoorlogse lange opleving zijn er verschillende met een ontegenzeggelijk exogeen karakter: krediet en inflatie; de macht van de staat tegenover die van de multinationals; de belemmering van de ontwikkeling van handel en geldverkeer door o.m. de "burgerlijke normen van verdeling" en de institutie van de nationale staat. 

Niet alleen spelen niet-economische, "exogene" elementen een belangrijke rol tijdens hele perioden van kapitalistische expansie - waar ze in Mandel's model niet thuishoren - omgekeerd is de invloed van "endogene factoren", van de fundamentele wetten van de kapitalistische accumulatie, ook tijdens neergaande fasen en bij de overgang naar een nieuwe periode van expansie evenmin te verwaarlozen. Niettegenstaande een opmerking als "de subjectieve factor in de geschiedenis (...) is op zijn beurt bepaald door sociaal-economische factoren", zij het "in a long term sense (i.e., within a historical dimension)", wordt nergens duidelijk hoe en in welke mate deze sociaal-economische factoren doorwerken in de "exogene factoren". Om maar iets te noemen: de uiteindelijke basis van de zwakte van de arbeidersklasse voor de naoorlogse kapitalistische expansie, hoezeer subjectieve, niet-economische factoren deze ook medebepaalden, was de enorme werkloosheid van de jaren '30.. Deze kwam op haar beurt weer voor een belangrijk gedeelte voort uit de aan het kapitalisme inherente tendens om een relatieve overbevolking te creëren, een "arbeidsreserveleger". Ook deze tendens werkt natuurlijk nooit direct, rechtlijnig, maar altijd via de concrete omstandigheden in een bepaald kapitalistisch land op een bepaald moment. Ook de concrete gevolgen voor bewustzijn en strijdbaarheid van de arbeidersklasse zijn telkens verschillend. Dit maakt het juist zo belangrijk, de precieze wisselwerking van de objectieve, algemene tendens en de concrete omstandigheden, tussen de hieruit voortvloeiende concrete historische situatie en het klassenbewustzijn enz. voor elk land, op elk tijdstip te analyseren. 

Het lijdt m.i. geen twijfel, dat Mandel zijn lange-golven theorie ziet als min of meer een uitwerking van een van Trotski's bijdragen tot het debat rond Kondratieff's "lange golven". Zijn uitgebreide verwijzing naar deze bijdrage in Der Spätkapitalismus, de nadruk op de rol van "exogene factoren" wijzen sterk in die richting. In dit korte artikel, De curve van de kapitalistische ontwikkeling [4], legt Trotski juist de nadruk op een nauwkeurige analyse van de wisselwerking tussen basis en bovenbouw. Dit op basis van een zo precies mogelijk vastgesteld schema van de op- en neergaande perioden van de ontwikkeling van het kapitalisme. Hij kent aan deze perioden groot gewicht toe, maar ziet ze louter als historische segmenten van de geschiedenis, waarin elke regelmaat per definitie ontbreekt. Met dit schema moeten dan de belangrijke gebeurtenissen in de bovenbouw (klassenstrijd, revolutie en oorlog horen hier evengoed toe als politieke en filosofische stromingen) gesynchroniseerd worden. Pas dan is het basismateriaal voor een analyse van de wisselwerking tussen beide aanwezig. Over het relatieve gewicht van de invloed van één van beide is dus in zijn algemeenheid niets te zeggen. Hij kent inderdaad grote invloed toe aan "externe factoren", zoals de Duitse, of "externe condities" zoals de Engelse vertaling van het oorspronkelijk Russische artikel zegt, maar benadrukt evenzeer "de kwintessens van het marxisme, (...), dat de gronden voor verandering in de economische basis zoekt en nergens anders." 

Mandel's aanpak staat dus nogal ver van de door Trotski voorgestelde af. Dat zou op zichzelf niet zo erg zijn, ware het dat we van een verbetering konden spreken. Maar daarvan is met Mandel's min of meer geponeerde "asymmetrische ritme", waarop de weinig exact vastgestelde feiten dan min of meer pas worden gemaakt geen sprake. Ook niet als hij, om te "provoceren" dan weliswaar, de hele geschiedenis sinds 1914 eerst uitroept tot het tijdperk van ondergang van de kapitalistische productiewijze, vervolgens poneert dat de opleving na de Tweede Wereldoorlog dus nooit zonder kunstmatige stimulansen tot stand had kunnen komen, en tenslotte het toenemen van inflatie en staatsbemoeienis min of meer als bewijs voor zijn hele uitgangspunt opvoert waarmee de cirkel weer rond is. Ik heb zelf eerder het idee, dat beide noties helemaal in strijd zijn met Trotski’s opvattingen. Hij sluit juist elk ritme uit, asymmetrisch of niet; een eventuele regelmaat zou hooguit kunnen blijken na een zeer nauwkeurige analyse. Ook het idee van een definitieve neergang van het kapitalisme na een bepaald tijdstip is een invulling van de op zich juiste opvatting, dat het kapitalisme als historische maatschappijformatie eindig is, die zeker provocerend is en beslist inspirerend, maar vooralsnog elke wetenschappelijke fundering mist. 

Inspirerend is trouwens het hele boekje, zoals veel werken van Mandel. Der Spätkapitalismus al heeft het denken over de historische segmenten / "lange golven" in de marxistische theorie zeer bevorderd en dat zal Long waves of capitalist development ongetwijfeld ook doen. Dat zal ook zeker de bedoeling van de schrijver zijn geweest, en daarom vraag ik mij af waarom hij erin heeft toegestemd dat er zo’n luxe en daarom zeer dure uitgave van is gemaakt. Dit zal het lezerspubliek sterk beperken.


[1] Cijfers tussen haakjes verwijzen naar het hier besproken boekje

[2] De winstvoet (p) is de verhouding meerwaarde (m)/totaal voorgeschoten kapitaal, bestaande uit constant kapitaal (c; de waarden van machines, grondstoffen, e.d.) en variabel kapitaal (v; de waarde van de arbeidskracht). Dus: p=m/(c+v). heel eenvoudig gezegd komt Marx’ wet van de tendentiële daling van de winstvoet er nu op neer dat, omdat de hoeveelheid meerwaarde niet eindeloos kan toenemen maar de waarde van c ten opzichte van v dat juist wel doet (door de voortdurende “arbeidsbesparende investeringen”), de noemer van de breuk (c+v) op den duur sneller zal stijgen dan de teller (m), en p dus zal dalen.

[3] Chris Harman: “Mandels ‘Late Capitalism’”, in: International Socialism, series 2, nr. 1, juli 1978

[4] Leo Trotski, “Die Kurve der kapitalistischen Entwicklung”; (1923); in: Die langen wellen der konjunktur; Berlijn, Olle & Wolter, 1978

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique