Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn

Ernest Mandel Afdrukken

11. Wetenschappelijke intelligentsia, maatschappijwetenschappen en proletarisch klassenbewustzijn

De derde industriële revolutie veroorzaakte een massale herinvoering van de geestelijke arbeid in het productieproces, die al in de tweede industriële revolutie was begonnen, en door Marx is voorzien. [56] Dit schiep de maatschappelijke voorwaarde, dat een groot deel van de wetenschappelijke intelligentsia het zelfbewustzijn van de vervreemding waaraan ook hij in de burgerlijke maatschappij is onderworpen, kan herwinnen, een bewustzijn dat verloren was gegaan, doordat de intelligentsia uit het proces van directe meerwaardeproductie uitgeschakeld was en was omgevormd tot directe of indirecte consument van meerwaarde. Dit is niet alleen de materiële basis van de studentenrevoltes in de imperialistische landen, maar schept ook de mogelijkheid, dat een groeiend aantal wetenschappers en technici in de revolutionaire beweging wordt geïntegreerd.

De deelname van de intelligentsia aan de klassieke socialistische beweging van voor de eerste wereldoorlog vertoonde over het algemeen een dalende lijn. Ze was in het begin aanzienlijk, liep echter terug, naarmate de georganiseerde massabeweging van de arbeidersklasse sterker werd. In een weinig bekende polemiek tegen Max Adler heeft Trotski in 1911 de oorzaken van deze ontwikkeling in grote trekken materialistisch blootgelegd: toenemende maatschappelijke afhankelijkheid van de intelligentsia van de grootbourgeoisie en de burgerlijke staat; het onvermogen van de als ‘tegen-maatschappij’ georganiseerde arbeidersbeweging iets gelijkwaardig tegenover de burgerlijke maatschappij te stellen. Trotski voorspelde dat deze situatie in een revolutionair tijdvak, aan de vooravond van de proletarische revolutie, waarschijnlijk plotseling zou omslaan [57].

Uit deze juiste premissen trok hij echter onjuiste tactische conclusies, toen hij bijvoorbeeld de grote betekenis ontkende, die Lenin in de jaren 1908-1909 aan de studentenbeweging toekende, die weer opkwam in de tijd dat de contrarevolutie aan de macht was, en waarin hij een ‘stormvogel’ van de latere (pas in 1912 beginnende) heropleving van de revolutionaire massabeweging zag. Ja, hij ging zelfs zo ver dat hij beweerde dat het de ‘schuld’ van de leidende intelligentsia in de Russische sociaal-democratie was, dat zich daar “hun (...) sociale eigenschappen: sektarische geest, intellectuelen individualisme, ideologisch fetisjisme” konden botvieren [58]. Trotski onderschatte destijds, zoals hij later zelf toegaf, de maatschappelijk-politieke betekenis van de fractiestrijd tussen bolsjewiki en liquidatoren, die slechts een voortzetting was van de vroegere strijd tussen bolsjewiki en mensjewiki. De geschiedenis heeft geleerd, dat deze strijd geenszins een product van ‘sociale eigenschappen van de intelligentsia’ was, maar dat het daarbij om de scheiding tussen het revolutionair-socialistisch en het kleinburgerlijk-reformistisch bewustzijn ging.

Waar is echter, dat de deelname van de Russische revolutionaire intelligentsia aan de opbouw van de revolutionaire klassenpartij van het Russische proletariaat nog een product van louter individuele selectie was en geen brede maatschappelijke wortels had. En dit heeft sinds de oktoberrevolutie ten nadele van de proletarische revolutie gewerkt (en moest ook in haar nadeel werken), omdat de massa van de technische intelligentsia niet tot het kamp van de revolutie kon toetreden, omdat ze eerst het economisch productieproces en de opbouw van de maatschappij saboteerde, vervolgens hun medewerking met hoge inkomens ‘gekocht’ moest worden en zij tenslotte een drijfriem van de bureaucratisering van deze revolutie werd.

Daar de betekenis van de technische intelligentsia — vooral van de hierboven genoemde categorie 2 — in het materiële productieproces tegenwoordig fundamenteel is veranderd; daar de technische intelligentsia langzamerhand een deel van de loonafhankelijke klasse wordt, is hun deelname aan het proces van de revolutie en de herschepping van de maatschappij tegenwoordig veel waarschijnlijker dan in het verleden. Friedrich Engels heeft al op hun historisch beslissende rol gewezen: “Om de productiemiddelen in bezit en in bedrijf te kunnen nemen hebben we mensen nodig die technisch geschoold zijn, en wel in groten getale. Die hebben we niet. (...) Ik voorzie dat we in de komende 8 — 10 jaar voldoende jonge technici, medici, juristen en onderwijzers zullen aantrekken, om de fabrieken en grote landgoederen door partijgenoten voor de natie te laten beheren. Dan is de wijze waarop wij aan de macht komen, heel natuurlijk en wordt glad afgewikkeld — relatief. Komen we echter door een oorlog voortijdig aan het roer, dan zijn de technici onze principiële tegenstanders, bedriegen en verraden ons waar ze maar kunnen. We zijn gedwongen afschrikkingmaatregelen tegen hen te treffen en worden toch belazerd.” [59] Dat was een tragische profetie van wat daadwerkelijk in Rusland zou gebeuren.

Natuurlijk moet men eraan toevoegen dat in de loop van de derde industriële revolutie ook de onvergelijkelijk veel hoger gekwalificeerde arbeiders zelf veel meer capaciteiten ontwikkelen voor het direct beheren van de fabrieken dan in de tijd van Engels. Maar de capaciteit van de brede massa’s om een maatschappelijk-politieke controle op de ‘specialisten’ uit te oefenen (waar Lenin in 1918 zoveel van verwachtte) vereist ook technische vaardigheden. De toenemende versmelting van de technische intelligentsia met het industriële proletariaat en het toetreden van steeds meer revolutionaire intellectuelen tot de revolutionaire partij kunnen dit proces van controle alleen naar vergemakkelijken.

Naarmate de tegenstelling tussen objectieve vermaatschappelijking van de productie, de arbeid enerzijds en de private toe-eigening anderzijds, d.w.z. naarmate de crisis van de kapitalistische productieverhoudingen zich verscherpt, naarmate het laatkapitalisme opnieuw het leven probeert te rekken door het consumptieniveau van de arbeiders te verhogen, wordt ook de wetenschap steeds meer tot een productiekracht in de dubbele betekenis van het woord. Niet alleen brengt ze met de automatisering en de groeiende warenhoeveelheid een crisis voort van de op de algemene warenproductie gebaseerde productie- en waardevormingsprocessen van het kapitaal. Ze produceert ook een groeiend revolutionair bewustzijn, kortom: ze maakt het mogelijk de mythes en versluieringen van het dagelijkse leven in het kapitalisme te verscheuren. Juist omdat de beslissende hindernis, die de arbeider thans in de ontwikkeling van een politiek klassenbewustzijn belemmert, niet zozeer in diens behoeftigheid of in de uiterste beperktheid van rijn leefwereld ligt, alswel in de voortdurende beïnvloeding, door kleinburgerlijke en burgerlijke ideologieën en mystificaties, kan de demystificerende rol van de kritische maatschappijwetenschappen een werkelijk revolutionaire functie vervullen bij het opnieuw opwekken van klassenbewustzijn. Dit vereist echter een kennisoverdracht door een concrete verbinding met de arbeiders, die alleen door de voorhoede der arbeiders enerzijds en de revolutionaire organisatie anderzijds tot stand gebracht kan worden. Dit veronderstelt weer dat de revolutionaire wetenschappelijke intelligentsia niet bescheiden-masochistisch ‘naar het volk gaat’ om stukken loonstrijd te ondersteunen. Ze moet de kritische arbeiders de nodige wetenschappelijke kennis verschaffen, die deze vanwege hun gefragmenteerde bewustzijn niet kunnen verwerven en die hen in staat moet stellen de versluierde uitbuiting, en de gecamoufleerde onderdrukking in al hun consequenties te onderkennen en te doorzien.


[56] In zijn laatste werk (Zum allgemeinen Verhältnis von wissenschaftlicher Intelligenz und proletarischem Klassenbewusztsein, in: Info, nr. 26-27, 22 december 1969) had Hans-Jürgen Krahl ‘het’ Marx-citaat over deze kwestie aangehaald, dat wij hier reproduceren (het komt uit de in de definitieve versie van het eerste hoofdstuk van deel 1 van Het Kapitaal niet opgenomen paragraaf: Sechstes Kapitel. Resultate des unmittelbaren Produktionsprozesses, dat voor het eerst in 1933 in het ‘Marx-Engels-Archief’ in het Russisch werd gepubliceerd.)

We zouden dit essay, dat ten dele ook tot doel had bij te dragen tot een kritiek en een discussie met Hans-Jurgen Krahl, aan onze op zo tragische wijze gestorven jonge vriend willen opdragen. “Omdat met de ontwikkeling van de reële onderschikking der arbeid onder het kapitaal oftewel van de specifiek kapitalistische productiewijze niet de afzonderlijke arbeider, maar meer en meer een sociaal gecombineerd arbeidsvermogen de werkelijke functionaris van het totale arbeidsproces wordt, en de verschillende arbeidsvermogens, die concurreren en de totale productieve machine vormen, op zeer uiteenlopende manier aan het directe proces van de waren- of beter hier van de productvorming deelnemen, de een meer met de hand, en de ander meer met het hoofd werkt, de een als manager, engineer, technoloog etc. de ander als overlooker, de derde als directe handarbeider, of zelfs als simpele hulp, daarom worden steeds meer arbeids-vermogens-functies onder het directe begrip productieve arbeid en hun dragers onder het begrip productieve arbeiders, direct door het kapitaal uitgebuite en aan het waardevormings- en productieproces van het kapitaal ondergeschikt gemaakte arbeiders, samengebracht.” (Karl Marx, Resultate, Frankfurt 1969, p. 66) — in het Nederlands is dit citaat te vinden in de brochure Karl Marx over productieve en onproductieve arbeid, Nijmegen 1970, p. 63 — vert.

[57] L. Trotski, Intelligentsia and socialism, Londen, New Park Publishers, 1965.

[58] L. Trotski, Die Entwicklungstendenzen der russischen Sozialdemokratie, in: Die Neue Zeit, 28ste jaargang, II (1910), p. 862.

[59] August Bebel, Briefwisseling met Friedrich Engels, Den Haag 1965, p. 465.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique