Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn

Ernest Mandel Afdrukken

12. Historische pedagogiek en ontwikkeling van klassenbewustzijn

Als men eenmaal heeft begrepen dat Lenins organisatietheorie antwoord probeert te geven op de vraag naar de actualiteit van de revolutie en naar het subject van de revolutie, ziet men ook in dat deze theorie samenhangt met een historische opvoedingstaak: het probleem, hoe potentieel in werkelijk trade-unionistisch, in politiek-revolutionair klassenbewustzijn kan worden omgezet. Dit probleem kan alleen worden opgelost in het licht van de hierboven gespecificeerde stratificatie van de arbeidersklasse — arbeidersmassa, voorhoede der arbeiders, georganiseerde revolutionaire kaders. Iedere laag vraagt om een eigen pedagogiek, maakt haar eigen leerproces door en heeft een specifieke vorm van communicatie met de klasse en de theoretische productie nodig, om tot klassenbewustzijn te komen. Door deze drie vormen van pedagogiek te formuleren, kan de historische rol van de door Lenin geconcipieerde revolutionaire voorhoedepartij worden samengevat.

De brede massa leert alleen door actie. Haar een revolutionair bewustzijn willen ‘bijbrengen’ door middel van propaganda is even onvruchtbaar als uitzichtloos. Maar hoewel de massa alleen door actie leert, leidt niet iedere actie tot een massale ontwikkeling van revolutionair klassenbewustzijn. Acties voor politieke en economische doeleinden die direct verwezenlijkt kunnen worden en zeer goed binnen het kader van de kapitalistische maatschappijorde gerealiseerd kunnen worden, brengen geen revolutionair klassenbewustzijn voort. Dat was een van de grote illusies van de ‘optimistische’ sociaal-democraten aan het eind van de 19e en het begin van de 20ste eeuw die meenden dat er een rechte lijn liep van de deelsuccessen in de verkiezingsstrijd en stakingen, naar de ontwikkeling van revolutionair bewustzijn en de vergroting van de revolutionaire strijdkracht van het proletariaat [60]. Deze deelsuccessen hebben weliswaar tot versterking van het zelfvertrouwen en de bereidheid tot strijd van het proletariaat bijgedragen (ten onrechte wezen de anarchisten deze strijd voor deeleisen zonder meer van de hand); maar ze hebben de arbeiders niet voorbereid op revolutionaire strijd. Daar massa-acties in de regel de directe bevrediging van behoeften tot doel hebben, is het een belangrijk punt in de revolutionaire strategie eisen te formuleren die op deze behoeften aansluiten, in het kader van de kapitalistische maatschappijorde niet meer te integreren zijn en een revolutionaire dynamiek op gang brengen, die tot een krachtproef moet leiden tussen de twee beslissende maatschappelijke klassen. Dit is de strategie van de overgangsoplossing, die Lenin nadrukkelijk op het 4de congres van de Communistische Internationale in het programma van deze organisatie heeft opgenomen en die later door Trotski tot het hoofdbestanddeel van het programma van de IVe Internationale werd uitgewerkt [61].

De ontwikkeling van revolutionair klassenbewustzijn wordt pas mogelijk, als de massa’s strijdervaringen opdoen die niet beperkt blijven tot deeleisen die in het kader van het kapitalisme gerealiseerd kunnen worden. Alleen de voorhoede der arbeiders is in staat deze eisen in de grote conflicten naar voren te brengen, alleen zij is in staat in bedrijven, vakbonden en bedrijfsgroepen bekendheid te geven aan politieke doelstellingen die niet spontaan uit de dagelijkse ervaringen voortvloeien, deze te propageren en experimenteel te beproeven, totdat de situatie zich voorloet waarin deze eisen de inzet van grote stakingen en demonstraties worden.

Komt revolutionair klassenbewustzijn bij de massa’s uit objectief revolutionaire strijdervaring voort, bij de voorhoede der arbeiders ontstaat het uit levens-, arbeid- en strijdervaring in het algemeen, die volstrekt niet revolutionair hoeft te zijn. Uit de dagelijkse sociale conflicten trekken zij de noodzakelijke conclusies. Ze zien de dringende noodzaak zich aaneen te sluiten, de noodzaak van collectieve actie en organisatie. Hoe en in welke vorm deze actie en organisatie verwezenlijkt moeten worden, moet telkeus op grond van de objectieve voorwaarden en de concrete ervaringen worden beslist. En precies op dit punt begint de activiteit van de revolutionaire voorhoede, die de voorhoede der arbeiders in staat stelt de grens te overschrijden die ligt tussen het ervaren van de ontoereikendheid van de bestaande maatschappij structuur en het veranderen hiervan. De revolutionaire voorhoede kan deze rol van katalysator echter noch automatisch, noch onafhankelijk van de objectieve voorwaarden op zich nemen. Zij is hiertoe slechts in staat, als zij zelf is opgewassen tegen deze taak, d.w.z. als haar theoretische, propagandistische en literaire werk inhoudelijk aansluit hij de behoeften van de voorhoede der arbeiders, qua vorm voldoet aan de wetten van de politieke pedagogiek (ieder ultimatisme vermijdt) en tegelijkertijd verbonden is met praktische activiteit en een politiek perspectief, die zowel de revolutionaire strategie als ook de haar dragende organisatie geloofwaardig, maken.

Maar ook als de activiteit van de revolutionaire voorhoede aan deze eieen voldoet, kan ze in tijden van afnemende klassenstrijd en verminderd zelfvertrouwen van de arbeiders haar doel niet bereiken. Het idee als zou het er slechts op aan komen, ‘de juiste tactiek’ of ‘de juiste lijn’, te verdedigen, om als door een wonder, ook in tijden van teruggang, in de klassenstrijd een groeiende revolutionaire kracht te doen ontstaan, dit idee is gebaseerd op het burgerlijk rationalisme en niet op de materialistische dialectiek. Aan deze illusie zijn, tussen twee haakjes, de meeste scheuringen binnen de revolutionaire beweging toe te schrijven). Dat betekent echter niet dat het onder ongunstige objectieve voorwaarden uitgevoerde werk van de revolutionaire voorhoede bij de voorhoede der arbeiders zonder resultaat moet blijven. Het heeft weliswaar geen groot direct resultaat, maar het vormt een geweldig belangrijke, ja beslissende voorbereiding voor het historische ogenblik waarop het conflict weer begint. De geduldige, langdurige voorbereiding, die de revolutionaire voorhoedeorganisatie vaak jarenlang in dagelijks kruimelwerk heeft verricht, werpt rijke vruchten af op de dag waarop de nog aarzelende ‘natuurlijke leiders van de klasse’ bij een grote staking of in een grote demonstratie plotseling de oplossing van de arbeiderscontrole over de productie naar voren brengen en tot inzet van de strijd te maken [62]. Om in staat te zijn de voorhoede der arbeiders en de radicale intelligentsia van een land te overtuigen van de noodzaak belangrijke sociale conflicten uit te breiden, en van het niveau van de directe eisen naar het vlak van de overgangsoplossingen te brengen, is het echter niet voldoende dat de revolutionaire voorhoedeorganisatie braaf een lijstje van zulke eisen heeft overgeschreven van Lenin en Trotski. Ze moet veeleer een dubbele kennistechniek beheersen. Enerzijds moet ze zich de ervaringen van de revolutionaire klassenstrijd van het internationale proletariaat eigen maken, anderzijds moet ze in staat zijn tot een analyse van de eigentijdse maatschappelijke werkelijkheid — een analyse die het mogelijk maakt, de lessen van de geschiedenis toe te passen op de gegeven situatie. Volgens Marx’ kennistheorie is de praktijk het criterium voor de werkelijke theoretische assimilatie van de actuele werkelijkheid. Dat wil zeggen: de internationale praktijk is evenzeer voorwaarde voor een marxistische internationale analyse, als de internationale organisatie voorwaarde is voor zo een praktijk.

Wanneer men zich de historische ervaringen van de internationale arbeidersbeweging, vanaf de revolutie van 1848 tot op heden, niet eigen maakt, is het niet mogelijk wetenschappelijk nauwkeurig de contradicties te bepalen van de tegenwoordige laatkapitalistische maatschappij — op wereldschaal en in ieder land afzonderlijk — en de concrete contradicties te bepalen bij de ontwikkeling van het proletarisch klassenbewustzijn, noch om het karakter van de conflicten vast te stellen, die tot een prerevolutionaire situatie zouden kunnen leiden. De geschiedenis is het enige laboratorium voor de sociale wetenschappen. Wanneer hij de lessen van de geschiedenis niet kent, is een marxist tegenwoordig slechts een ‘student medicijnen’ die weigert de snijzaal binnen te gaan.

In dit verband moet er op gewezen worden dat alle pogingen de nieuw opkomende revolutionaire bewegingen ‘te vrijwaren voor de splitsingen van het verleden’, van een totaal onbegrip getuigen t.a.v. het maatschappelijk-historisch karakter van deze differentiaties in de internationale arbeidersbeweging. Als we van de onvermijdelijke persoonlijke en toevallige momenten die aan deze differentiaties vastzitten abstraheren, dan blijkt dat de grote geschillen in de internationale arbeidersbeweging, sinds de oprichting van de eerste Internationale: de strijd tussen marxisme en anarchisme; tussen marxisme en revisionisme; tussen bolsjewisme en mensjewisme; tussen internationalisme en sociaalpatriottisme; tussen de aanhangers van de dictatuur van het proletariaat en de verdedigers van de burgerlijke democratie, tussen trotskisme en stalinisme; tussen maoïsme en chroetsjowisme, dat al deze grote geschillen aan fundamentele problemen van de revolutie, de strategie en tactiek van de revolutionaire strijd raken. Problemen die voortkomen uit het wezen van het kapitalisme, het proletariaat en de revolutionaire strijd zelf. Ze zullen actueel blijven, zolang het probleem van de verwezenlijking van een klassenloze maatschappij niet praktisch is opgelost. Geen enkel ‘tactisch manoeuvreren’ hoe voorzichtig ook, geen enkele ‘verzoeningsgezindheid’ al is zij nog zo grootmoedig, kan op den duur verhinderen dat deze problemen steeds weer uit de praktijk zelf naar voren komen. Het enige dat men bereikt, als men deze problemen uit de weg gaat, is dat zij dan onsystematisch, toevallig en zonder plan, in plaats van planmatig en wetenschappelijk geanalyseerd en opgelost worden.

Weliswaar is het noodzakelijk, dat men zich de historische stof van de marxistische theorie eigen maakt, maar dit is slechts een eerste stap naar het ontwikkelen van een revolutionair klassenbewustzijn bij de voorhoede der arbeiders en de radicale intelligentsia. Daarenboven is nodig: een systematische analyse van het heden, zonder welke de theorie niet de instrumenten levert om de ‘zwakke schakels’ in de laatkapitalistische productiewijze en de laatburgerlijke maatschappij op te sporen en de adequate overgangseisen (evenals de pedagogiek die zij vereisen) te formuleren. Alleen als een kritische analyse van de gehele hedendaagse maatschappij verbonden wordt met het verwerken van de lessen van de geschiedenis van de arbeidersbeweging, kan het concrete instrument ontstaan waarmee een revolutionaire voorhoede haar taak theoretisch meester kan worden. [63]

Zonder de revolutionaire strijdervaring van brede massa’s is revolutionair klassenbewustzijn van deze massa’s onmogelijk. Zonder de bewuste tussenkomst van de voorhoede der arbeiders, die overgangseisen introduceert in de arbeidersstrijd, is er geen revolutionaire strijdervaring van brede massa’s mogelijk. Zonder het propageren van overgangseisen door een revolutionaire voorhoede is het onmogelijk dat de voorhoede der arbeiders massastrijd in antikapitalistische zin beïnvloedt. Zonder revolutionair programma, zonder verwerking van de geschiedenis van de revolutionaire arbeidersbeweging, zonder het toepassen van deze lessen op het heden en het in de praktijk bewijzen van het vermogen van de revolutionaire voorhoede, althans in enkele sectoren en gevallen met succes een leidende rol te kunnen spelen, is er geen mogelijkheid de voorhoede der arbeiders te overtuigen van het belang van de revolutionaire organisatie, en dus ook geen (of slechts onvoldoende) mogelijkheid dat de voorhoede der arbeiders de overgangseisen die passen bij de objectieve situatie in zich opneemt en verwerkt. Zo grijpen de afzonderlijke factoren bij het ontwikkelen van het klassenbewustzijn in elkaar en onderstrepen de actualiteit van Lenins organisatieopvatting. Het vormgeven aan het leren van de massa’s door hun actie, het leren van de voorhoede der arbeiders uit de ervaring en het leren van de revolutionaire kaders uit het verbinden van de revolutionaire theorie en praktijk, vormt de eenheid van het opbouwproces van de revolutionaire partij. Leren en onderwijzen staan daarbij in voortdurende wisselwerking, ook hij de revolutionaire kaders die moeten leren theoretische arrogantie te vermijden. Dit inzicht is erop gebaseerd dat de theorie haar bestaansrecht pas bewijst als zij verbonden word met de werkelijke klassenstrijd en in staat is, het potentieel revolutionaire klassenbewustzijn in daadwerkelijk revolutionair klassenbewustzijn van brede lagen der arbeiders om te zetten. De beroemde uitsmaak van Marx, dat de opvoeders zelf opgevoed moeten worden [64], laat geen twijfel bestaan over haar betekenis. Zij wil helemaal niet zeggen dat een bewuste revolutionaire omvorming van de maatschappij ook zonder revolutionaire pedagogiek mogelijk is. Marx’ inzicht vindt zijn aanvulling in de gedachte, dat alleen ‘in de, revolutionaire activiteit (...) het veranderen van zichzelf met het veranderen van de omstandigheden’ samenvalt [65].


[60] De revolutieproblematiek stelde zich voor hen slechts als de noodzakelijke reactie op een eventuele afschaffing van het algemeen kiesrecht, resp. in geval van oorlog. Rosa Luxemburg echter had met haar massastakings-theorie de poging gedaan strijdvormen van het proletariaat te ontwikkelen, gebaseerd op de Russische revolutie van 1905, die boven verkiezing- en loonstrijd uitgingen. (Zie: R. Luxemburg, Massastaking, partij en vakhonden, Nijmegen 1970 — vert.)

[61] Zie de discussie over het program op het vierde congres van de Communistische Internationale (Protokoll des Vierten Kongresses der Kommunistischen Internationale, Verlag der Kommunistischen Internationale 1923, p. 404-448), die eindigde met de volgende door Lenin, Trotski, Zinowjew, Radek en Boecharin ondertekende verklaring van de Russische delegatie: “Aangezien de discussie over de vraag, welke formulering aan de overgangseisen gegeven moet worden en in welk deel van het programma ze moeten worden ondergebracht, volkomen ten onrechte de schijn van een principiële tegenstelling heeft gewekt, verklaart de Russische delegatie eenstemmig, dat het stellen van overgangseisen in de programma’s van de nationale secties en hun algemene formulering en theoretische fundering in het algemene deel van het programma niet kan worden opgevat als opportunisme.” (t.a.p., p. 542.)

[62] Georg Lukács (Lenin) heeft volkomen gelijk als hij schrijft dat Lenins revolutionaire partij wel geen revolutie ‘maken’ kan, maar wel de tendensen kan versnellen die tot de revolutie leiden. De zo opgevatte partij is zowel producent als product van de revolutie, wat een overwinning betekent van de tegenstelling tussen Kautsky (‘De nieuwe partij moet de revolutie voorbereiden’) en Rosa Luxemburg (‘De nieuwe partij wordt door de revolutionaire actie der massa’s gecreëerd’).

[63] Hans-Jurgen Krahl (op. cit., p. 13 e.v.) heeft volkomen gelijk als hij Lukács een ‘idealiserend’ totaliteitsbegrip van het proletarische klassenbewustzijn verwijt en hem ervan beschuldigt niet in staat te zijn tot een verbinding van empirie en theorie. Wat uitloopt op het niet in staat zijn de revolutionaire theorie aan de massa der arbeiders over te brengen. Uit dit essay had hij echter kunnen opmaken, dat men volkomen op basis van Lenins organisatietheorie tot de noodzakelijkheid van die overdracht kan komen, ja dat zij tot de kern van deze conceptie hoort. Daar hij echter een te scherpe scheiding maakt tussen ‘vervreemd levenslot’ en vervreemd productieproces, loopt hij, net als Herbert Marcuse, het gevaar de ‘vervreemding van de consument’ als het centrale probleem te stellen en daardoor de ‘hooggeciviliseerde behoeftebevrediging’, waartoe het laatkapitalistische systeem de arbeidersmassa in staat stelt, op te vatten als een hindernis op weg naar ontwikkeling van proletarisch klassenbewustzijn. De Achilleshiel van de kapitalistische productiewijze is echter nog steeds de sfeer van vervreemding in het productieproces: alleen daar kan een werkelijk revolutionaire opstand beginnen, zoals de gebeurtenissen in Frankrijk en Italië hebben aangetoond. Daarmee zijn we weer terecht gekomen bij de door ons beschreven articulatie van het overbrengen van klassenbewustzijn waarbij wij, evenals Krahl (en Lenin en Trotski) het naïeve begrip van de ‘alwetende partij’ geenszins willen verwarren met het begrip van de ontwikkeling van de revolutionaire theorie als een specifiek en permanent productieproces.

[64] Karl Marx, Thesen über Feuerbach, derde stelling: “De materialistische leer (...) vergeet dat de omstandigheden juist door mensen veranderd worden en dat de opvoeder zelf opgevoed moet worden.”

[65] Marx-Engels, Die deutsche Ideologie, t.a.p., p. 217.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique