Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn

Ernest Mandel Afdrukken

4. Proletarische klassenstrijd en proletarisch klassenbewustzijn

De eenwording (eenwording als een proces) van proletarische massa, proletarische voorhoede en revolutionaire partij wordt bepaald door de overgang van de elementaire proletarische in de revolutionaire klassenstrijd, of juister: in de proletarische revolutie en de uitwerking die deze transformatie op het klassenbewustzijn van de loonafhankelijke massa’s heeft.

Klassenstrijd is al duizenden jaren gevoerd zonder dat de strijdende partijen beseften wat zij deden. Proletarische klassenstrijd werd allang gevoerd, voordat er een socialistische beweging, laat staan een wetenschappelijk socialisme bestond. Elementaire klassenstrijd — stakingen, het neerleggen van het werk voor looneisen of verkorting van de arbeidstijd en andere verbeteringen van de arbeidssituatie — leidde tot elementaire klassenorganisatie (onderlinge steunkassen, de eerste kiemen van vakbondsorganisatie), ook al droegen deze organisatievormen een voorlopig en tijdelijk karakter. Elementaire klassenstrijd, elementaire klassenorganisatie en elementair klassenbewustzijn zijn dus direct uit de actie voortgekomen, en alleen de uit deze actie voortkomende ervaring kan bewustzijn vormen en bevorderen. Het is een historische wet, dat brede massa’s hun bewustzijn alleen door acties kunnen veranderen.

Maar ook in zijn meest elementaire vorm laat de spontane klassenstrijd der loonafhankelijken in de kapitalistische productiewijze sporen achter: bewustzijn dat zijn neerslag vindt in blijvende organisatie. De meerderheid der arbeiders is slechts gedurende de strijd actief. Na de strijd trekken zij zich vroeg of laat terug in het privé-leven (d.w.z. ‘in de strijd om het bestaan’). Wat de voorhoede van de meerderheid onderscheidt, is het feit dat ze ook tussen twee hoogtepunten van actieve strijd het toneel van de klassenstrijd niet ontruimt en als het ware ‘de oorlog met andere middelen’ voortzet. De weerstandskassen die in de strijd ontstaan zijn, probeert zij tot permanente weerstandskassen d.w.z. tot vakbonden om te vormen. [17] Het elementaire klassenbewustzijn dat in de strijd is ontstaan, probeert ze te kristalliseren en te vergroten door het uitgeven van arbeiderskranten en het organiseren van scholingsgroepen voor arbeiders. Tegenover de onvermijdelijk discontinue massa-actie [18] vormt zij dus het continue moment, tegenover de op zichzelf beschouwt spontane massabeweging het moment van bewustzijn.

Maar wat de voorhoede der arbeiders de weg naar blijvende organisatie en groeiend klassenbewustzijn doet inslaan is niet zozeer de theorie, de wetenschap, het geestelijk inzicht in de maatschappelijke totaliteit, als wel de ervaring in de praktische strijd. Omdat de strijd aantoont [19] dat het weer opheffen van de weerstandskassen na elke staking afbreuk doet aan het effect van de staking en schadelijk is voor de grootte van de kas, wordt geprobeerd tot een permanent stakingsfonds te komen. Omdat de ervaring leert dat een incidenteel pamflet minder uitwerking heeft dan een regelmatig verschijnende krant, wordt de arbeiderspers opgericht. Direct in de strijdervaring geworteld bewustzijn is een empirisch-pragmatisch bewustzijn, dat weliswaar bevruchtend kan werken op de actie, maar onvermijdelijk bij het theoretisch inzicht achterloopt. De revolutionaire voorhoedeorganisatie kan dit inzicht vergroten op voorwaarde dat zij van haar kant naar verbinding met de praktijk van de klassenstrijd streeft, d.w.z. de harde test van een toetsing van de theorie door de praktijk, en de hereniging van theorie en praktijk niet uit de weg gaat. Vanuit het standpunt van het ontwikkelde marxisme — zowel van Marx zelf als van Lenin — is een van de praktijk losgemaakte ‘ware’ theorie evenzeer een onding als een ‘revolutionaire praktijk’ die niet gebaseerd is op een wetenschappelijke theorie. Deze constatering doet echter geen afbreuk aan de betekenis en de noodzaak van de theoretische productie. Ze legt slechts de nadruk op het feit dat de loonafhankelijke massa’s en revolutionaire individuen vanuit verschillende uitgangspunten en met een verschillende dynamiek de eenheid van theorie en praktijk tot stand moeten brengen. Schematisch kan dit proces als volgt worden weergegeven:



Dit formele schema laat een aantal conclusies over de dynamiek van het klassenbewustzijn zien, waarop in de analyse al vooruitgelopen was, maar die nu hun werkelijke plaats toegewezen krijgen. De collectieve actie van de voorhoede der arbeiders (de ‘natuurlijke leiders’ van de arbeidersklasse in het bedrijf) is juist hierom betrekkelijk moeilijk te verwezenlijken, omdat ze noch door louter overtuiging te bereiken is (zoals bij de revolutionaire kernen) noch door louter spontane explosiviteit (zoals bij de brede massa’s). Juist de strijdervaring, het belangrijkste motief in het handelen van de arbeidersvoorhoede, maakt haar voorzichtig bij het opzetten van grote acties. Deze arbeiders hebben de lessen van vroegere acties verwerkt en weten, dat een nauwgezette activiteit geenszins voldoende is om het doel te bereiken; ze koesteren weinig illusies over de kracht van de tegenstander (om over diens ‘grootmoedigheid’ maar helemaal te zwijgen) en over de duur van de massabeweging. De grootste ‘verleiding’ van het economisme is juist hierin gelegen.

We vatten nu samen: 1. De opbouw van de revolutionaire klassenpartij betekent de versmelting van het bewustzijn van de revolutionaire kernen met dat van de voorhoede der arbeiders. 2. Het rijpen van een prerevolutionaire situatie (een situatie die potentieel revolutionair is) drukt zich uit in het feit, dat de actie van de brede massa’s steeds meer overeenstemt met die van de voorhoede der arbeiders. 3. Een revolutionaire situatie — d.w.z. de mogelijkheid van een revolutionaire verovering van de macht — ontstaat, wanneer zowel de versmelting van voorhoede- en massa-acties alsook van revolutionair en voorhoedebewustzijn plaats gevonden heeft. [20] De klassenstrijd die zich uit de tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze ontwikkelt, ontbrandt voor de brede massa’s altijd alleen maar naar aanleiding van de directe ‘levenskwesties’. Het probleem van de overgang van de klassenstrijd in een revolutionaire strijd kent dus niet alleen een kwantitatieve maar ook een kwalitatieve conditie. Het kan slechts worden opgelost als er voldoende politiek bewuste arbeiders zijn die in staat zijn, de massa’s voor doeleinden te mobiliseren die het voortbestaan van de burgerlijke maatschappij en de kapitalistische productiewijze aantasten. Dit onderstreept de centrale betekenis van de overgangseisen [21], de strategische positie van arbeiders die reeds bedreven zijn in het propageren van deze overgangseisen, en het historisch belang van de revolutionaire organisatie, want alleen zij is in staat een omvattend programma van overgangseisen op te stellen, dat zowel aan de objectieve historische omstandigheden beantwoordt als bij de subjectieve behoeften van de massa’s aansluit. Een proletarische revolutie kan slechts slagen als al deze factoren succesvol met elkaar verbonden worden.


[17] Vgl. hiervoor K. Marx, Das Elend der Philosophie. Een verhelderende beschrijving van de ontstaansvormen van de vakbonden en arbeidersweerstandskassen vindt men bij E.P. Thompson, The Making of the English Working Class, Londen 1968.

[18] Het noodzakelijkerwijs discontinue karakter van de massa-acties is te verklaren uit de klassenpositie van het proletariaat zelf. Zolang het er niet in slaagt, de kapitalistische productiewijze omver te werpen, vindt iedere massa-actie haar tijdslimiet in het financiële, fysieke en geestelijke weerstandsvermogen van de arbeiders tegen het wegvallen van het loon. Dat dit weerstandsvermogen niet onbegrensd kan zijn, spreekt vanzelf. Dit ontkennen betekent dat men de materiële levensomstandigheden van het proletariaat zelf ontkent.

[19] Vgl. enige voorbeelden uit de eerste jaren van de metaalbewerkersbond in Duitsland: Fünfundsiebzig Jahre Industriegewerkschaft Metall, p. 72-78, Frankfurt/M. 1966.

[20] We kunnen hier niet en detail de verschillen tussen een prerevolutionaire en een revolutionaire situatie beschrijven. Vereenvoudigend zouden we een revolutionaire van een prerevolutionaire situatie hierin kunnen onderscheiden, dat in de revolutionaire situatie de bedreiging van de maatschappijorde organisatorisch tot uiting komt in het vormen van organen van dubbelheerschappij van het proletariaat (d.w.z. potentiële organen voor de machtsuitoefening door de arbeiders) en subjectief in de directe revolutionaire eisen van de massa, die de heersende klasse niet meer onmiddellijk kan ‘integreren’.

[21] Voor de bronnen bij Lenin van deze strategie, zie het vervolg van de tekst.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique