Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn

Ernest Mandel Afdrukken

9. Organisatietheorie, democratisch centralisme en radendemocratie

Tegen Lenins organisatietheorie is wel als bezwaar aangevoerd, dat ze door overdreven centralisatie de ontwikkeling van een interne partijdemocratie zou verhinderen. Dit verwijt berust op een misverstand. Doordat Lenin de organisatie concentreert op actieve onder collectieve controle werkende leden, vergroot hij in werkelijkheid het terrein waarop de partijdemocratie van toepassing is, in plaats van het te verkleinen. Zodra een arbeidersorganisatie een bepaald ledental heeft overschreden, zijn er in principe maar twee organisatieschema’s mogelijk: dat van de kiesvereniging (of van de districtsgewijze organisatie), dat tegenwoordig overeenstemt met de organisatievorm zowel van SPD als van PCF, of dat van een op actieve en bewuste leden berustende strijdbond. Het eerste schema geeft theoretisch wel enige speelruimte aan opposanten, maar slechts zolang het om bijzaken gaat. De brede massa van apolitieke en passieve leden — waarvan een niet onbelangrijk deel zelfs materieel afhankelijk is van het apparaat (het merendeel van de arbeiders en employees in dienst van gemeente en centrale overheid; de employees van de arbeidersorganisatie zelf enz.) — vormt in dit geval voor het apparaat een te allen tijde te mobiliseren plebiscitaire basis, die met klassenbewustzijn echter niets te maken heeft. De strijdorganisatie echter, waarvan de leden zich bewust en actief engageren, hecht waarde aan de interesse van het individuele lid en geeft het op zijn minst de mogelijkheid tot een zelfstandig oordeel; ‘zuivere apparatsjiks’ noch zuivere carrièrejagers kunnen er even makkelijk een kans krijgen als in de gewone kiesvereniging. Meningsverschillen worden eerder door inhoudelijke discussie opgelost, dan door abstracte ‘loyaliteit’ of materiële afhankelijkheid. Zo een organisatiestructuur is op zichzelf beslist nog geen voldoende garantie tegen bureaucratisering, snaar zij schept in elk geval de voorwaarde om bureaucratisering tegen te gaan. [43]

De verhouding tussen revolutionaire organisatie (partijkern, partij) en arbeidersmassa’s verandert sterk zodra er eelt revolutionaire situatie intreedt. Op dat ogenblik ontkiemt het zaad dat de revolutionaire en bewust socialistische groepen hebben uitgestrooid. Nu kunnen ook brede massa’s direct een revolutionair klassenbewustzijn krijgen.

Trotski heeft in zijn Geschiedenis van de Russische revolutie herhaaldelijk nadrukt, dat de Russische arbeiders op bepaalde breekpunten van deze revolutie de bolsjewistische partij voor waren [44]. Men mag dit echter niet generaliseren; men moet vooral in het oog houden, dat de bolsjewistische partij voor Lenins Aprilthesen een onvoldoende strategische opvatting had van doel en karakter van de Russische revolutie [45]. Toen dit gebrek zich begon te wreken, greep Lenin in met zijn Aprilthesen. Hij kon met succes ingrijpen, omdat de meerderheid van de geschoolde arbeiders-bolsjewiki dezelfde kant op wilden en zij op hun beurt de geweldige radicalisering van de Russische arbeidersklasse weerspiegelden.

Men kan alleen een objectief oordeel vormen over de rol van de bolsjewistische partijorganisatie, als men deze gedifferentieerder formuleert. Hoewel het leidende kader van de partij verschillende keren een rem bleek te zijn bij het overgaan van de partij naar Trotski’s standpunt: strijd voor de dictatuur van het proletariaat (de radenmacht), bleek dat de kristallisatie van een revolutionair arbeiderskader, dat in twee decennia van revolutionaire organisatie en revolutionaire activiteit geschoold was, de beslissende strategische wending deed slagen. Als men dus toch een correlatie tussen de stalinistische bureaucratie en ‘Lenins partijopvatting’ wil construeren, mag men niet simpelweg van de hier beschreven situatie abstraheren. Stalins succes was niet de consequentie van Lenins ‘organisatietheorie’, maar van het wegvallen van een belangrijk moment van deze opvatting. Na Lenins dood ontbrak een brede laag van revolutionair geschoolde arbeiderskaders, die verenigt met de massa’s politiek actief konden worden. Dat onder deze omstandigheden Lenins partijconceptie in haar eigen tegendeel kon omslaan, zou hij zelf nooit ontkend hebben. [46] Het radensysteem is het enige universele antwoord dat de arbeidersklasse tot nu toe op de vraag van de organisatie van haar autonome activiteit in en na de revolutie heeft gegeven [47]. Het maakt het mogelijk alle krachten van de klasse — en van alle progressieve groepen van de maatschappij — bij een gelijktijdige openlijke confrontatie tussen de verschillende stromingen die er binnen de klasse bestaan, te bundelen. Het radensysteem weerspiegelt — voor zover het werkelijk op de basis steunt en de arbeiders niet wordt opgedrongen door een selecterend machtsapparaat — de maatschappelijke en ideologische diversiteit van de proletarische lagen. Een arbeidersraad is in werkelijkheid een eenheidsfront van verschillende politieke groepen, die eensgezind zijn m.b.t. het centrale punt: de gemeenschappelijke verdediging van de revolutie.

Er is daarom geen principiële tegenspraak tussen een revolutionaire organisatie naar Lenins model, en een werkelijke radendemocratie resp. radenmacht. Integendeel: zonder het systematische organisatiewerk van een revolutionaire voorhoede raakt het radensysteem hetzij onder invloed van reformistische of halfreformistische bureaucratieën (zoals het Duitse radenstelsel uit 1918-1919), ofwel verliest het zijn politieke slagvaardigheid, omdat het er niet in slaagt de centrale politieke taken te vervullen (Zoals bij de Spaanse revolutionaire comités tussen juli 1936 en voorjaar 1937). Het idee dat het radensysteem ‘de partijen overbodig’ zou maken is absurd, deze opvatting gaat er of van uit dat de raden de arbeidersklasse in één slag tot een homogeen geheel maken, alle ideologische verschillen en belangenverschillen doen verdwijnen en de hele klasse automatisch en spontaan ‘de revolutionaire oplossing’ van alle strategische en tactische problemen ‘influisteren’, of ze zijn slechts een voorwendsel om een kleine groep door zichzelf benoemde ‘leiders’ de mogelijkheid te geven de massa te manipuleren, door systematisch te verhinderen dat de massa geconfronteerd wordt met de strategische en tactische problemen van de revolutie, d.w.z. daarover vrij discussieert en zelf politiek differentieert (zoals in het systeem van het Joegoslavische zelfbestuur duidelijk het geval is). De revolutionaire organisatie is in staat de arbeiders in het radensysteem een hogere graad van autonome activiteit, eigen inzicht en daardoor revolutionair klassenbewustzijn te garanderen, dan een ongedifferentieerd systeem van vertegenwoordiging zou kunnen. Hiertoe moet zij de autonome activiteit van de arbeiders wel stimuleren. Juist dit is het centrale kenmerk van het radensysteem. Is de grote mate van autonome activiteit van de ‘basis’ te verenigen met Lenins organisatieconcept? Zeker, want dit concept, gebaseerd op een juiste revolutionaire strategie (d.w.z. een juist inzicht in het objectieve historische proces), betekent niets anders dan de bundeling van de activiteit der massa’s; ze is het collectieve geheugen en de coördinator van de verwerkte ervaringen van de massa’s.

De geschiedenis heeft ook in deze kwestie aangetoond, dat het een wezenlijk verschil maakt of een partij zich revolutionair noemt, of werkelijk een revolutionaire partij is. Als een groep functionarissen zich niet alleen opstelt tegenover de initiatieven en de activiteit van de massa, maar deze met alle middelen, ook met militair geweld, probeert te breken (Denk aan Hongarije in oktober-november 1956 of aan de CSSR sinds augustus 1968), en als deze groep niet alleen geen voeling heeft met een spontaan uit de sociale strijd voortgekomen radensysteem, maar dit radensysteem onder het voorwendsel van de verdediging van de ‘leidende rol van de partij’ [48] vernietigt, dan hebben we duidelijk niet meer te maken met een revolutionaire partij van het proletariaat, maar met een apparaat dat de bijzondere belangen van een geprivilegieerde, aan de autonome activiteit van de massa’s vijandige laag, verdedigt: de bureaucratie. Dat een revolutionaire partij kan deformeren tot een partij van de bureaucratie is net zo min een argument tegen Lenins organisatieopvatting, als het feit dat artsen in sommige gevallen zieken gedood in plaats van genezen hebben, een argument is tegen de medische wetenschap. Iedere stap terug van deze opvatting naar ‘zuivere’ massaspontaniteit is te vergelijken met iedere stap van de medische wetenschap terug naar de kwakzalverij.


[43] De formele spelregels van het democratisch centralisme recht van alle leden op informatie over meningsverschillen in de leiding; recht op tegengestelde informatie van de leden voor verkiezingen van de leiding, en congressen; recht op periodieke herziening van meerderheidsbesluiten in het licht van de opgedane ervaringen, d.w.z. het recht van minderheden periodiek te proberen meerderheidsbesluiten ongedaan te maken; het recht op organisatie enz. — horen natuurlijk tot dezelfde voorwaarden. In de nieuwe partijstatuten die voor de veertiende partijdag van de communistische partij van de CSSR voor augustus 1968 voorbereid waren, werden deze leninistische normen van het democratisch centralisme tamelijk treffend geformuleerd. De Moskouse aanhangers van het bureaucratisch centralisme reageerden daarop met de invasie. Inderdaad was de voorgestelde terugkeer naar de leninistische normen van het democratisch centralisme in de ontwikkeling van de CSSR een van de belangrijkste ‘stenen des aanstoots’ voor de sovjetbureaucratie.

[44] L. Trotski, Geschichte der russischen Revolution, t.a.p., deel 1, bijv. p. 148-156 en passim.

[45] Tussen 1905 en 1917 was de bolsjewistische partij geschoold in de geest van de oplossing van de ‘democratische dictatuur van de arbeiders en boeren’, d.w.z. in de geest van een formule die de mogelijkheid van een coalitie tussen arbeiders en een boerenpartij in het kader van het kapitalisme, d.w.z. een kapitalistische ontwikkeling van de Russische landbouw en industrie op het oog had. Tot diep in 1916 hield Lenin vast aan deze mogelijkheid. Pas in 1917 begreep hij dat Trotski gelijk had, die al in 1905 had voorspeld dat de agrarische kwestie slechts in het kader van de dictatuur van het proletariaat en de socialisering van de Russische economie zou kunnen worden opgelost.

[46] Lenin, Twaalf jaren, in: Werken, deel XII, Franse uitgave, p. 74: “De brochure Wat te doen? legt er telkens weer opnieuw de nadruk op, dat de organisatie van beroepsrevolutionairen die daarin voorgesteld wordt, slechts zin heeft in verbinding met de ‘werkelijk revolutionaire klasse die zich elementair in de strijd werpt’.” T.a.p., p.75 benadrukt Lenin dat de kwaal van de kliekvorming alleen door -de uitbreiding van de partij met proletarische elementen, gepaard met een openlijk massawerk” overwonnen kan worden.

[47] Binnenkort verschijnt bij Maspéro te Parijs een door ons samengestelde reader Arbeiderscontrole, arbeidersraden, arbeiderszelfbeheer, die deze stelling probeert te bewijzen.

[48] Voor Lenin is de ‘leidende rol van de partij’ in het radensysteem een politieke, geen vervangende rol. Het gaat er om de meerderheid van de raden van de juistheid van de communistische politiek te overtuigen, niet, om in hun plaats te treden. In zijn fundamentele werk Staat en Revolutie wordt over deze rol helemaal niet gesproken. En hoewel hij zich in tijden van de ergste woelingen en burgeroorlogen over tactische kwesties vaak scherp uitliet, kan men in zijn geschriften wel argumenten vinden tégen de formule ‘raden zonder communisten’, maar geen argumenten voor de formule ‘communisten zonder raden’.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique