Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Het einde van een generatie
Ernest Mandel - Internet-archief
Eric Corijn (*)

Afdrukken

Rood, speciaal nummer rond Ernest Mandel, jaargang 28, nr. 15-16, 1 september 1995


Eric Corijn

Ernest Mandel is - vijf jaar voor de eeuwwisseling - niet meer op de wereld. Het einde van een tijdperk. Meer nog, denk ik, het einde van een generatie. 

Het is moeilijk het belang aan te geven van iemand die er al je gehele bewuste leven is geweest en waarmee je een grote affectieve band voelt. De anekdotes over de eerste ontmoeting in Gent, over de vele vergaderingen samen, over bij hem afgelegde examens, over gezellige bijeenkomsten thuis of op restaurant, of over gemeenschappelijke projecten helpen daartoe weinig. Mandel kan op vele wijzen in herinnering blijven. 

In de eerste plaats was hij een groot intellectueel en een goed mens, die velen van ons in opleiding en vorming heeft beïnvloed. Met de Traité verscheen, meer nog dan een economisch handboek, een nieuwe kritiek op de politieke economie. In de hoogtijd van de technocratische maatschappelijke planning, met een economisch expansiebeleid en een sociale programmatie in handen van 'experten' van `de sociale partners', verbindt Mandel de maatschappelijke structuur met bewuste menselijke keuzes. Dat is niet triviaal als men weet dat tot vandaag sommigen denken dat de economie geen menswetenschap is. (Ik herinner me hoe ik in '64 op aanraden van Flip Polk de Traité de l'économie marxiste als kerstcadeau bij mijn grootmoeder bestelde en opschudding verwekte in de familie. De twee volumes samen kostten toen 495 fr. Ik heb me dan als 17 jarige doorheen de twee dikke Franstalige volumes geworsteld. Dat was toen nog zo.) 

Van dan af is Ernest Mandel regelmatig beslissend in de theorievorming tussengekomen. Met zijn analyse over het ontstaan van het economisch denken van Marx, wijzend op het belang van de Grundrisse. Met het Laatkapitalisme natuurlijk, waarin de ontwikkeling van het kapitalisme in de 20ste eeuw wordt uiteengezet. Met zijn theorie over de Lange golven in de kapitalistische ontwikkeling - de Marshall-lezingen aan de Universiteit van Cambridge in 1978 - waarmee hij in discussie treedt met Wallerstein, Andre Gunder Frank en anderen. Die discussie speelt zich voor onze ogen of op het Langegolvencongres in Brussel op 12-14 januari 1989. Of met wat ik persoonlijk tot zijn beste teksten reken: de (nog niet in het Nederlands vertaalde!) lange inleidingen (in het totaal 217 pagina's) op de drie delen van de Pelican-uitgave van Marx' Kapitaal. Al die teksten zijn blijvend en komen bij een volgende Marx-revival ongetwijfeld opnieuw in de belangstelling. 

W ij werden natuurlijk ook telkens weer geconfronteerd met het onwaarschijnlijk aantal conjuncturele analyses waarmee elke contextwijziging in het algemeen verklaringskader werd opgenomen: over de nieuwe arbeidersstrijd eind jaren '60-begin jaren '70; over het eurocommunisme; over de Gorbatsjov-periode; om maar te zwijgen van de honderden bladzijden interne polemiek die voor de argumentatie zorgden in tientallen debatten. Het is goed het belang van dat oeuvre te onderstrepen tegen het hier heersende blase anti-intellectualisme (ook in academische kringen). Meningsverschillen met, meer nog misschien het schuldgevoel tegenover de militant Mandel zijn al te dikwijls redenen om zijn boeken niet au serieux te nemen, om ze allemaal in de categorie van de tendentieuze pamfletten te stoppen. En vele kritiek neemt dan niet eens de moeite de werken te lezen. 

Eigenaardig genoeg wordt Mandels intellectuele activiteit niet gekenmerkt door veel innovaties in de theorie. Hij ging er eerder prat op orthodox marxist te zijn. Enerzijds liet hij daardoor de creatieve kanten zien van een marxisme dat door de stalinisten was herleid tot een mechanistische bijbelexegese en door de sociaal-democraten werd afgedaan als verouderde theorie. Anderzijds werden ook de grenzen duidelijker zichtbaar, omdat Mandel tot het uiterste ging en alle nieuwe inzichten probeerde te integreren. 

Die grenzen liet hij moeilijk in vraag stellen. Niet alles mocht worden geproblematiseerd. Twijfel ging nooit over kernvragen. De psychoanalyse of de taalfilosofie bijvoorbeeld, die een andere kijk op de subjekt-objektverhouding wierpen, wees hij niet af, zolang ze zijn marxistisch bouwwerk heel lieten. Van zodra hij ervan overtuigd was dat je onderzoek in de goede richting ging (dat de grenzen gaaf bleven), liet hij je volledig vrij. Over detailkwesties of tegenstrijdigheden liet hij zich zelden uit. (Dat weet je beter dan ik). Daardoor verzachtte hij ook nooit de angst voor het onbetreden terrein, omdat hij er wel vast van overtuigd was dat de theorie stand zou houden. Hij is nooit een echt onderzoeksleider geworden, wel inspirator en hij werd institutioneel makkelijk weggewerkt door de 'zuivere wetenschappers' die zich eenmaken rond een onderzoeksmethode en zich zelden verantwoorden voor hun ideologische keuzes. De paar mensen die met hem onderzoek hebben gedaan (zo heb ik zowat vijf jaar lang met hem over de verhouding arbeid-vrije tijd gewerkt), hebben zijn positie ook niet kunnen versterken omdat ook zij zich niet genoeg aan de regels hebben onderworpen en marginaal bleven in de academie. 

Sommigen zullen hem willen herinneren in de lijn van Marx, Engels, Lenin en Trotski als revolutionair militant van de arbeidersklasse. Dat is ongetwijfeld wat hij zelf ook het liefst zou hebben. Gelukkig is het niet aan ons om daarover te beschikken en zullen volgende generaties daar een oordeel moeten over vellen. In het rijtje is Mandels historisch gewicht wel het minst. Marx en Engels leverden een beslissende bijdrage in de vormgeving van de Europese arbeidersbeweging. Lenin en Trotski stonden aan het hoofd van de eerste geslaagde socialistische revolutie. Mandel kreeg vooral de mislukkingen van zijn voorgangers te verwerken. Een beslissende doorbraak voor de Vierde Internationale is er nergens gekomen. Ik denk niet dat Mandel zal voortleven als een groot politiek leider, als een bijzonder strateeg of tacticus, of als een groot organisator. Alle heftigheid in de interne discussies ten spijt, was Ernest Mandel geen partijman, zijn organisaties waren hem toch te klein. De balans moet nog ter discussie worden gelegd, maar ondanks de sterke analyses van de 'objectieve situatie' blijven de ingrepen op de 'subjectieve factor' volkomen marginaal. De bijna 60 jaar die ons scheiden van de stichting van de Vierde Internationale in 1938 hebben in dat opzicht een muis gebaard.

Daarom denk ik dat de figuur van Ernest Mandel uiteindelijk zijn grootste politieke uitstraling vindt in de band met een generatie. Niet zijn generatie. Die is uit de oorlog gekomen met een project van wederopbouw en materiële welstand. De welvaartsstaat en de massaconsumptie, compatibel met de kapitalistische productiewijze, werd de horizon voor het `reëel bestaand socialisme'. Oneerbiedig kan worden gezegd dat het socialisme met verder keek dan de biefstukken. De crisis van de 'subjectieve factor' was nooit zo groot geweest. (En Mandel wist dat: hij wees veelvuldig op de kloof tussen het programma en de arbeidersvoorhoede; in tegenstelling tot de jaren '20 spraken de verschillende 'avant-gardes' niet meer dezelfde taal.) Normaal dus dat de naoorlogse strategie er een was van trage, opvoedende interventie. Normaal ook dat elke staking of elk arbeider die enigszins in conflict kwam met de grondvesten van het 'systeem' al snel werd opgehemeld als een teken, als een voorbode. De zogenaamde “antikapitalistische linkerzijde uit de socialistische arbeidersbeweging” die mede aan de wieg zou hebben gestaan van de nieuwe organisaties eind jaren zestig bestond uit enkele individuen, die trouwens het nieuwe radicalisme niet altijd gunstig gezind waren. 

Mandel zelf was vooral bezig met de analyses van het systeem zelf, van de “objectieve” trends, van de algemene ontwikkelingen. Zijn “sociale basis” werd wat gemeenzaam “de generatie van 68” genoemd. In 1959 had de Cubaanse revolutie de 'Grote Broer' verschalkt en een voorbeeld gesteld dat later geheel Latijns-Amerika zou beroeren. In 1968 doet het Tet-offensief in Vietnam het tij keren. In die tien jaren solidariteit met een radicale Derde Wereld en tegen de bureaucratie in de eigen samenleving komt zowel in het Westen als in Oost-Europa de naoorlogse generatie in het gelid. Het gemeenschappelijk kenmerk van al deze bewegingen is een (onredelijk?) voluntarisme, een vorm van radicaal verzet vanuit een 'verloren positie', een verwerpen van het bestaande zonder dat het alternatief al heel duidelijk is. Soms komt er een doorbraak omdat “het systeem” in snelheid wordt gepakt. 

Mandel heeft letterlijk duizenden leden van die generatie toegesproken. Hij gaf de revolte een historisch perspectief: de 68-ers werden deel van een historische emancipatiebeweging. Hij gaf ze een geografische eenheid: wat in Oost-Europa, in het Westen of in het Zuiden gebeurde, maakte deel uit van “de drie sectoren van de wereldrevolutie”. Strijd vanuit “nieuwe sociale bewegingen”, vanuit bekommernissen die vandaag aan de 'nieuwe middenklasse' worden toegeschreven, werden (in gedachten) met de arbeidersbeweging verbonden in een partijopbouw “van de periferie naar het centrum” en een “dialectiek van de interventiesectoren”. Mandel bracht alles met alles in verband. Hij werd de rationele legitimering voor wat bij velen revolutie bleef. Het legendarisch optimisme van Ernest Mandel en zijn vele misrekeningen inzake het ritme van de sociale beweging waren essentieel in de alchemie van dat verbond. Ze vormden immers de brug tussen de marginale positie van de 68-ers en hun allesomvattende ambitie. Ze - we - hebben toen gestreden in de zekerheid van een 'beslissende doorbraak' binnen “enkele jaren”, in het perspectief van “de beslissende confrontaties”. Het zou bij wijze van spreken voldoende zijn de geschiedenis goed voorbereid op te wachten aan de volgende bocht om mede vorm te geven aan de toekomst. We waren er allemaal van overtuigd 'het nog te zullen meemaken'. Hier in Europa of in de gewapende strijd tegen de militaire regimes in Latijns-Amerika. Dat geloof was toen niet ongeloofwaardig. 

De crisis van 1974, de massale werkloosheid, de radicale wijziging in politiek en ideologisch klimaat in de jaren '80, de dualisering van de samenleving... De oude en nieuwe sociale bewegingen groeiden niet naar mekaar toe, de industriële arbeidersklasse en de 'nieuwe middenklasse' stellen zich op langs andere breuklijnen, het bruine gevaar duikt opnieuw op, het kapitalisme wordt nauwelijks in vraag gesteld. Kortom de grote synthese lijkt niet voor morgen. (In die zin betekent de oprichting van de SAP in 1984 een breuk tov. de stichting van de RAL in 1971. Verschillende perspectieven en verschillende mensen.)

Ernest Mandel bleef hopen op een ommekeer. Een nieuwe opgang van de arbeidersstrijd lag voor ons. De ineenstorting van de regimes in Oost-Europa onder de vreedzame druk van brede burgerbewegingen deed hem onmiddellijk denken aan de mogelijkheid van een radensocialisme. De (voorheen zonder “sociale tegenrevolutie” onmogelijk gewaande) wederinvoering van het kapitalisme daar, wordt niet betrokken in een balans van de eigen beweging. De “twijfel” wordt niet (of alleen heel binnenskamers) geuit, maar het optimisme van Mandel werkt niet meer aanstekelijk. 

Met het heengaan van Ernest Mandel hebben duizenden mensen van de generatie ' 68 hun welwillende denker verloren. Sommigen noemen ons de 'belachelijke generatie', zoals er een oorlogsgeneratie en een verloren generatie is geweest. Haar verlangen naar een andere wereld was zonder de kapitalistische waard gerekend. Er was een genereus intellectueel van het formaat van Ernest Mandel nodig om dat verlangen een redelijke vorm te geven. Misschien was er veel “hoop” en “geloof” mee gemoeid, maar wat beiden bond, was een radicaal afwijzen van het cynisme dat iedereen die het bestaande aanvaardt ten dele valt. Met zijn heengaan wordt ook het einde van een generatie betekend. Misschien wel een 'belachelijke' generatie, maar zeker geen cynische generatie.


(*) Eric Corijn is professor aan de VUB en medeoprichter van Charta '91

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique