Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Lessen uit Mei ’68
Ernest Mandel - Internet-archief
Ernest Mandel

Afdrukken

Geschreven: 20 juni 1968
Bron: IMG brochure juli 1971 / New Left Review I/52, november-december 1968
Oorspronkelijke titel: Lessons from May 68
Vertaling: Valeer Vantyghem

De revolutionaire golf van Mei 68 was een immense vergaarbak van sociale experimenten. De lijst van deze ervaringen is ver van volledig. De creatieve energie van de massa’s kwam op een nooit geziene schaal tot uitbarsting. Er kwamen nieuwe actiemethodes en initiatieven, een gedurfde renovatie in de strijd voor het socialisme. Enkel door terug te grijpen op dit reservoir aan ervaringen, door te steunen op wat daar werd verworven kan de revolutionaire beweging zich doeltreffend bewapenen om haar taak te voltooien. Een taak waarvan Mei 68 heeft getoond dat dit zowel mogelijk als de noodzaakzakelijk was: de revolutie zoals die zal overwinnen in de hoog geïndustrialiseerde landen van West-Europa.

Verschillende jaren al is er een heel interessant debat aan de gang over de nieuwe strategie voor het socialisme in West-Europa.[1] De gebeurtenissen van Mei 68 hebben een definitief antwoord gegeven op een groot aantal centrale vraagstukken die tijdens dit debat werden gesteld. Tegelijkertijd werden er nieuwe vragen opgeroepen. Op hun beurt worden zij verplicht die hier afwezig waren gebleven om aan de discussie deel te nemen, ware het maar om de feiten te verdraaien. Laten we het nu echter hebben over de punten die de belangrijkste zijn en we zullen ze toetsen aan de ervaring van Mei 68.

1. Het neokapitalisme en de objectieve mogelijkheden van een revolutionaire actie van het westerse proletariaat

Uit de revolutionaire golf van Mei 68 is duidelijk gebleken dat — in tegenstelling met de fabeltjes verspreid door de burgerij, die werden herhaald door de sociaaldemocratie en door sommige auteurs die zich marxisten noemen — het neokapitalisme er niet in slaagt om de economische en sociale tegenstellingen eigen aan het systeem zo te beperken dat iedere massale actie die objectief gezien kan leiden tot de revolutie uitgesloten is.

De gevechten die plaatsvonden tijdens Mei 68 kwamen direct voort uit de tegenstellingen binnen het neokapitalisme. De explosie was zo krachtig, de strijd zo massaal. Bij de algemene staking waren er meer dan tien miljoen arbeiders betrokken, met bedrijfsbezettingen. De beweging verspreidde zich tot de lagen aan de rand van het proletariaat en de middenklasse (‘oud’ en ‘nieuw’) — dat alles kan men niet kunnen zonder de diepgaande ontevredenheid die heerste onder de arbeiders. Een onvrede teweeggebracht door de dagdagelijkse werkelijkheid van het proletarisch bestaan. Zij die zich hebben blind gestaard op de groei van de levensstandaard gedurende de laatste 15 jaar hebben niet begrepen dat het juist in die periodes is waar de productiekrachten snel toenemen (periodes van ‘versnelde ‘economische opleving’) dat het proletariaat nieuwe behoeften gewoon wordt. Daardoor wordt de kloof tussen behoeften en de koopkracht steeds groter.[2] Evenmin hebben ze begrepen dat als de levensstandaard van de arbeiders erop vooruit gaat, evenals hun technische vaardigheid en hun cultuur en wanneer dan de sociale ongelijkheid en de vrijheid op de werkplaats ontbreken, dat de vervreemding binnen het productieproces dan wel heel intens wordt en de last op de rug van het proletariaat zwaar om dragen.

Het neokapitalisme is erin geslaagd om de omvang van de economische schommelingen te verzachten, om een catastrofale crisis zoals in 1929 te vermijden. Dit verbergt voor vele waarnemers het onvermogen om recessies uit te schakelen. Tegenstellingen ondermijnen de lange periode van groei, een groei die het Westen kende sinds de Tweede Wereldoorlog (en in de VS sinds het begin van de oorlog). Er was enerzijds de noodzaak om de groei veilig te stellen ten koste van inflatie en anderzijds de noodzaak om een relatief stabiel internationaal monetair systeem in stand te houden ten koste van periodieke deflatie, een niet te vermijden tegenstelling. Dan was er de evolutie naar een veralgemeende recessie in het Westen die meer en meer duidelijk werd. Al deze tendensen liggen aan de basis van de uitbarsting van Mei 68. De effecten van het ‘stabiliteitsplan’, het terug opduiken van wereldwijde werkloosheid (vooral onder de jongeren) zijn voldoende aanwijzingen. Het effect van de structurele crisis in sommige sectoren (de scheepswerven van Nantes of Saint-Nazaire vormen een flagrant voorbeeld) op de radicalisering in sommige streken komt daar nog eens bovenop.

Het is veelbetekenend dat de crisis niet opdook in een land met ‘verouderde’ structuren, gedomineerd door een overtijds ‘laissez-faire’, maar in het modelland van het neokapitalisme. Een land wiens ‘Methode’ werd aanzien als het meest succesvolle voorbeeld van het neokapitalisme. Het land met de meest dynamische genationaliseerde sector, ‘onafhankelijk’ van de private sector, wat sommige commentaren ertoe verleidde om te spreken van een ‘staatskapitalistische’ sector. Het onvermogen van het neokapitalisme om op langere termijn de sociale tegenstellingen te beteugelen kreeg aldus een meer universele betekenis.

De studentenbeweging heeft de rol gespeeld van ontsteker. Het neokapitalisme is niet in staat gebleken om op welke manier dan ook te voldoen aan de noden van de jongeren. Ze worden aangetrokken tot de universiteit enerzijds door de stijgende levensstandaard, anderzijds omdat er meer en meer geschoolde arbeiders moesten gevormd worden als gevolg van de derde industriële revolutie. Deze noden blijken uit de materiële infrastructuur (gebouwen, laboratoria, huisvesting); de autoritaire structuur van de universiteit; de inhoud van de universitaire opleiding; de toegang tot een beroep voor hen die zijn afgestudeerd en voor hen die door de aard van het systeem verplicht worden om hun studies af te breken. De crisis van de burgerlijke universiteit, de onmiddellijke oorzaak van de uitbarsting van Mei 68, moet gezien worden als een onderdeel van de crisis van het neokapitalisme en van de burgerlijke maatschappij in haar geheel.

Tenslotte, raakte dit systeem zelf meer en meer verstard, wat er ruimschoots toe bijdroeg dat de sociaaleconomische tegenstellingen groter werden. Het had juist tijdens een relatief lange periode die tegenstellingen beteugeld — wat direct verbonden is aan de evolutie van de kapitalistische economie zelf.[3] We hebben er meermaals op gewezen dat de tendens tot planning, de tendens tot ‘globalisering’ van de economische problemen en sociale eisen, niet in de eerste plaats het gevolg zijn van welbepaalde plannen van deze of gene fractie van de burgerij. Ze vloeien voort uit de behoeften eigen aan de hedendaagse kapitalistische economie. De technologische vernieuwing gaat almaar vlugger en de cyclus van het vast kapitaal wordt almaar korter. De grote burgerij ziet zich verplicht om heel precies — en meerdere jaren op voorhand — de afschrijvingen te berekenen die door zelffinanciering moeten gebeuren. Hij die zegt geplande afschrijvingen en investeringen zegt geplande kosten, ‘arbeidskosten’ inbegrepen. Dit ligt aan de basis van de ‘inkomenspolitiek’, van de ‘économie concertée’ en de andere middelen. Middelen die gewoonlijk dienen om de mogelijkheid voor een ‘normaal’ industrieel handelen te beknotten om wijzigingen aan te brengen in de verdeling van het nationaal inkomen zoals gewenst door het grootkapitaal.

Doch wegens haar groeiende onmacht kan het traditioneel syndicalisme noch de werking van de marktwetten noch de groter wordende ontevredenheid van de massa’s een halt toeroepen. Op langere termijn wordt de arbeidersstrijd explosiever, er wordt getracht in enkele weken terug te winnen wat gedurende vele jaren verloren is gegaan. Stakingen, vooral wanneer ze minder frequent voorkomen, worden heviger en worden, in toenemende mate, wilde stakingen.[4] Het grootkapitaal rest dan geen andere keuze, wil het deze evolutie die voor het kapitaal een ernstige bedreiging vormt de pas afsnijden, dan over te gaan van een sterke staat naar een open dictatuur, zoals in Griekenland en Spanje. Maar zelfs in dit geval — wat enkel mogelijk is indien de werkende massa een serieuze nederlaag heeft geleden en vooraf gedemoraliseerd was — kan een sterke beteugeling van de sociaaleconomische tegenstellingen voor het kapitalisme enkel leiden tot een nog explosievere situatie.

2. De karakteristieken van de revolutie in de imperialistische landen

Wanneer ze onderzoeken of de socialistische revolutie wel mogelijk zou zijn in West-Europa, gezien al de ‘verworvenheden’ onder het neokapitalisme en gezien de ‘massaconsumptie maatschappij’; verwijzen zowel de rechtse als de ‘linkse’ critici naar 1918 (de Duitse revolutie) als naar 1944-45 (de overwinning van de Joegoslavische revolutie, de Franse en Italiaanse revolutie, die beide voortijdig werden afgebroken analoog aan de omstandigheden in Duitsland in 1918) of zelfs naar de guerrilla. Voor de eersten is een militaire of economische catastrofe definitief uitgesloten en het is dus totaal utopisch om van het proletariaat ook maar iets anders te verwachten dan reacties in reformistische zin. Voor de tweede groep moet de kans op nieuwe revolutionaire opstanden gezien worden in het licht van mogelijke crisissen van het catastrofale type. Met andere woorden, ofwel is de revolutie definitief onmogelijk geworden ofwel is de revolutie afgevoerd naar een — wel erg mythisch — nieuw 1929.

Sinds het begin van de jaren 60 heb ik gepoogd te reageren op deze schematische stellingen. Ik heb verwezen naar een ander soort revolutie die in Europa mogelijk is en zelfs waarschijnlijk. Moge de lezer me toestaan hem eraan te herinneren wat ik hieromtrent heb geschreven begin 1965:

‘Eerder heb ik aangetoond waarom het neokapitalisme bovendien geen einde kan stellen aan de oorzaken van de ontevredenheid bij de arbeiders en dat de kans nog heel groot is dat het komt tot een aanzet van machtige strijdbewegingen — zoniet onvermijdelijk. Maar kan deze strijd een revolutionair karakter aannemen, en dit binnen een welvaartstaat? Of zullen ze noodzakelijk beperkt blijven tot reformistische doelen, zolang als ze plaats vinden in een klimaat van min of meer grote voorspoed?

Vooraleer we antwoorden op deze opmerking moeten we de zaken eerst iets van meer dichtbij bekijken. Als die opmerking niets anders betekent dan dat er in het huidige economische klimaat geen herhaling zal plaats vinden van de Duitse revolutie uit 1918 of de Joegoslavische revolutie van 1941-1945 , dan is dat eenvoudig de waarheid. We hebben die waarheid al eerder onderschreven en die ligt vervat in de hypothese die we eerder stelden. En dit brengt ons tot het punt waar het om gaat: zijn dit soort revoluties de enige die kunnen leiden tot het omverwerpen van het kapitalisme? Neen, er bestaat een ander historisch model waar we kunnen naar verwijzen: de algemene staking in juni 1936 in Frankrijk (en van mindere omvang, de algemene staking in België van 1960-61, die bijna een analoge situatie in het leven riep als die van 1936).

Het is perfect mogelijk dat in het huidige algemeen economisch klimaat — de ‘neokapitalistische overvloed’ of de ‘massaconsumptie maatschappij’ — de arbeiders meer en meer geradicaliseerd geraken als het gevolg van een hele reeks sociale, politieke, economische en zelfs militaire crisissen (inkomenspolitiek, loonstop, anti-vakbondsmaatregelen, autoritaire praktijken, plotse monetaire crisissen, protestbewegingen tegen de imperialistische agressiepolitiek, imperialistische militaire allianties, het gebruik van tactische kernwapens in zogenaamde oorlogen, enz...) en eenmaal geradicaliseerd, zal dit de aanzet zijn tot strijd die veel verder zal gaan, tijdens dewelke de arbeiders beginnen de band te leggen tussen hun onmiddellijke eisen en een programma van antikapitalistische structuurhervormingen, tot de strijd eventueel uitloopt op een algemene staking die het regime omverwerpt of een dubbele macht instelt’.[5]

Ik verontschuldig mij voor dit lang citaat. Hoe dan ook, het bewijst dat dit soort revolutionaire crisis dat uitbarstte tijdens Mei 68 ruimschoots had kunnen worden voorzien en niet als onwaarschijnlijk of uitzonderlijk. Het bewijst ook dat de socialistische of communistische organisaties zich jaren geleden heel goed hadden kunnen voorbereiden op dit soort revolutie, zo de leiders het tenminste gewild hadden en de tegenstellingen binnen het neokapitalisme hadden begrepen.

Dit soort uitbarsting had je zelfs kunnen voorspellen, er waren al twee voorproeven geweest: december 1961-januari 1962 in België, juni -juli 1965 in Griekenland. Na de gebeurtenissen van Mei 1968 kan er geen twijfel meer bestaan, de mogelijke revolutionaire crisis in het Westen zal er als volgt uitzien (op voorwaarde dat er geen radicale wijziging komt in de economische toestand of een dat er een wereldoorlog uitbreekt) : een massale staking die verder gaat dan de ‘normale’ objectieven, en het institutioneel kader van de kapitalistische staat en samenleving overstijgt.

Rekening houdend met het debat dat heeft plaatsgevonden binnen de internationale socialistische beweging over de grote lijnen van de antikapitalistische strategie in West-Europa, duiden de gebeurtenissen van Mei 68 op meerdere bijkomende punten. De ruwe schets van de karakteristieken van de socialistische revolutie in West-Europa waaraan we in 1965 begonnen zijn moeten we met die punten aanvullen.

Eerst, wanneer de tegenstellingen, die zolang binnen het neokapitalisme beteugeld werden, losbarsten en massale acties met een explosief karakter op gang komen dan krijgen we een algemene staking, massaal in omvang, die de ‘vreedzame staking die perfect kalm verloopt’ overstijgt. De algemene staking overkoepelt uiteenlopende soorten acties die onze bijzondere aandacht verdienen: fabrieksbezettingen, grotere en meer vastberaden stakingsposten, er komt een onmiddellijk antwoord op elke vorm van repressief geweld, demonstraties lokken schermutselingen uit met de ordediensten, er worden zelfs barricades opgeworpen.

De reformisten en neoreformisten zien zich verplicht om de spontane en onafwendbare oorzaak van deze radicalisering van de actie te verhelen en om geloof te geven aan de schandelijke stelling over ‘linkse provocateurs’ die samenzweren om ‘gewelddadige incidenten’ uit te lokken in het belang van het gaullisme[6]. Hierbij zien ze zich verplicht af te zien van het feit dat gelijkaardige demonstraties reeds hadden plaats gevonden tijden de algemene staking van 1960-61 in België (barricades in de straten van Henegouwen, de aanval op het station van Guillemins in Luik); dat in 1967 jonge arbeiders massaal tot dit soort acties overgingen tijdens de stakingen in Mans, Caen, Mulhouse, Besançon en elders in Frankrijk, dat in Italië de radicalisering van jonge arbeiders gepaard ging met analoge actie middelen (Triëste, Turijn) en dat zoiets zelfs gebeurde in West-Duitsland. Met andere woorden, in plaats van Pompidou’s belachelijk standpunt bij te treden van een ‘internationale samenzwering’ moeten we openlijk stellen dat de wending die de strijd van de massa’s heeft genomen spontaan van aard is. Dat die werd veroorzaakt door objectieve factoren die we openbaar moeten maken, in plaats van het kleinburgerlijk karakter van de studenten aan te klagen, de ‘politieke onrijpheid’ van de jeugd of de rol van de legendarische provocateurs.

Het is niet moeilijk om te begrijpen waarom iedere radicalisering van de klassenstrijd wel heel snel leidt tot een gewelddadige confrontatie met de ordediensten. Twintig jaar lang werd het repressieapparaat onophoudend versterkt en er kwamen een hele boel wetsontwerpen om in West-Europa stakingen en betogingen in te tomen. Zo in ‘normale tijden’ de arbeiders niet kunnen rebelleren tegen deze repressieve wetsontwerpen, dan is dit niet langer zo tijdens een massale staking, die hen plots doet beseffen welke immense kracht er uitgaat van hun collectieve actie. Abrupt en spontaan beseffen ze plots dat de ‘bestaande’ orde een burgerlijke orde is erop gericht om de ontvoogding van het proletariaat te fnuiken. Ze beseffen plots dat hun strijd niet verder kan gaan zonder dat ‘bewakers’ van deze ‘orde’ meer en meer smeerlapperijen uithalen. Dat de ontvoogding eeuwig tevergeefs zal blijven zo de werkers respect blijven opbrengen voor de regels van het spel door hun vijanden opgesteld om de revolte te wurgen.

Dat enkel een minderheid aan jonge arbeiders het voortouw nam in dit soort gevechten, zolang dit soort strijd nog beperkt bleef; dat het jonge arbeiders waren die zich intuïtief het meest identificeerden met de ‘studenten’ barricades, dat het bij Flins en Peugeot/Sochaux meestal jonge arbeiders waren die het meest vastberaden ingingen op de provocaties van de ordediensten — dat doet helemaal niks af van onze analyse. Bij iedere revolutionaire golf is het altijd een relatief kleine minderheid die nieuwe vormen van radicale actie uittest. In plaats van te sneren over de ‘anarchistische theorie van actieve minderheden’, zouden de leiders van de PCF beter lezen wat Lenin verteld heeft over dit onderwerp.[7] Bovendien wegen de nederlagen en ontgoochelingen uit het verleden en de ideologische misvormingen, het resultaat van onafgebroken propaganda ten voordele van een ‘vreedzame en parlementaire weg’, minder zwaar op de jonge generatie dan op hun ouders.

Het is een illusie ook maar te geloven dat, en de gebeurtenissen van Mei 68 bewijzen het, een periode van dubbele macht langere tijd kan aanhouden, dat arbeiderscontrole gradueel kan verworven worden en geïnstitutionaliseerd, alsook antikapitalistische structuurhervormingen, en dit in een prerevolutionaire of revolutionaire periode waar de klassenstrijd almaar heviger wordt.

De macht van de burgerij zal nooit aan het wankelen gebracht worden door opeenvolgende kleine verworvenheden. Er moet plots een brutale wijziging optreden in de krachtsverhoudingen. Het kapitaal vindt altijd, en zal altijd de middelen vinden om die verworvenheden te integreren binnen het systeem. Eenmaal de krachtsverhoudingen zich radicaal wijzigen zullen de massa’s spontaan de macht van de burgerij aan het wankelen brengen. De dubbele macht is een situatie waarbij het veroveren van de macht objectief mogelijk is, waarbij de macht van de burgerij verzwakt, en waarbij enkel het overwicht van de reformistische of halfreformistische tendensen de acties van de massa’s halverwege een halt heeft toegeroepen.

In die zin bevestigt Mei 68 de wetmatigheid van elke revolutie. Er zijn zulke brede krachten bij betrokken, de inzet is zo groot, de kleinste vergissing, het minste gedurfde initiatief, van welke zijde ook, kan in enkele uren tijd de situatie radicaal doen omslaan. Bijgevolg is het een illusie te geloven dat men dit extreem onstabiele evenwicht voor meerdere jaren kan ‘bevriezen’. De burgerij ziet zich verplicht bijna ogenblikkelijk terug te winnen wat de massa’s aan macht hebben afgenomen. De massa’s, willen ze niet toegeven aan hun tegenstander, zijn wel bijna ogenblikkelijk verplicht om nog meer overwinningen te behalen. Op die manier is het gegaan in alle revoluties en zal het in de toekomst ook gaan.[8]

3. Het centraal strategisch probleem

Hoe zwak en hoe groot het onvermogen van de traditionele organisaties van de arbeidersklasse wel is , eenmaal dat ze worden geconfronteerd met het probleem van een mogelijke revolutionaire uitbarsting in West-Europa wordt duidelijk bewezen door de houding van Waldeck Rochet, de algemene secretaris van de PCF. Hij formuleerde de keuze waarbinnen, volgens hem het Franse proletariaat in Mei 68 gevangen zat, als volgt:

De keuze die we in mei moesten maken was in feite zo:
- of, op zulk een manier te werk gaan dat de staking de kans bood dat de belangrijkste eisen van de arbeiders werden ingewilligd en tegelijkertijd een politiek voeren waarbij we probeerden de nodige democratische hervormingen met constitutionele middelen tot stand te brengen. Dit was het standpunt van de Partij.
- of gewoon een krachtproef aangaan, met andere woorden de weg inslaan naar een opstand: dat betekende dat zo we probeerden het regime met geweld over te nemen we een toevlucht dienden te zoeken tot de gewapende strijd. Dit was het avonturistisch standpunt van sommige uiterst linkse groepen.

Maar gezien de ordediensten aan de kant stonden van de gevestigde orde[9] en gezien de overgrote meerderheid van de bevolking totaal vijandig stond tegenover zulk een avontuur, is het duidelijk dat een dergelijke richting inslaan gewoon betekende dat men de arbeiders naar het slachthuis leidt en dat je niets anders wilde dan de arbeidersklasse en haar voorhoede verpletteren.
Wel wij zijn niet in deze val getrapt. Want dit was het ware plan van het gaullistisch regime.
Inderdaad hun berekeningen waren simpel: geplaatst tegenover een crisis die ze met hun antisociale en antidemocratische politiek zelf hadden uitgelokt, rekenden ze erop uit deze crisis hun voordeel te halen om zo een definitieve en beslissende slag toe te brengen aan de werkende klasse, aan onze Partij en aan de democratie’.[10]

Met andere woorden: of het doel van de algemene staking van 10 miljoen arbeiders[11] moest beperkt blijven tot onmiddellijke eisen, d.w.z. tot enkel een deel van het minimumprogramma, of men moest in één tijd zich in de gewapende strijd gooien. Het was het een of het ander, het minimum of het maximum. Daar men niet op een onmiddellijke opstand voorbereid was moest men wel uitzien naar een nieuwe reeks overeenkomsten van Matignon. We kunnen dus besluiten dat, daar men bij het begin van een algemene staking nooit voorbereid zal zijn op een onmiddellijke opstand — en zeker niet als men verder gaat met het bij de massa’s en zijn eigen partij ‘respect voor de wettelijkheid’ in te hameren — men enkel strijd zal leveren als het gaat om onmiddellijke eisen.

Kan men zich nog een standpunt inbeelden dat verder verwijderd is van het marxisme, laat staan van het leninisme?

Wanneer het burgerlijke regime nog stabiel is, en sterk, zou het inderdaad absurd zijn om te mobiliseren voor een revolutionaire actie die gericht is op de onmiddellijke overname van het kapitaal. Als je zoiets doet stort men zich in een zekere nederlaag. Maar hoe wil men komen van een stabiel en sterk regime tot een zwak regime, dat wankelt en in staat van ontbinding verkeert? Door een plots mirakel? Wil men de krachtsverhoudingen wijzigen, zijn er dan geen krachtige rukwinden nodig die het regime doen wankelen? Brengen dergelijke rukwinden geen ontwikkeling op gang die de burgerij meer en meer verzwakt? Is het dan niet elementair voor een partij die zich op de arbeidersklasse beroept — en zelfs op de socialistisch revolutie — om die ontwikkeling tot het uiterste te stimuleren? Kan dit als automatisch iedere andere strijd dan voor onmiddellijke eisen wordt uitgesloten ... zolang de tijd niet rijp is voor een directe gewapende opstand waarvan de overwinning al op voorhand moet gegarandeerd zijn?

Betekent een staking van tien miljoen arbeiders met bedrijfsbezettingen niet dat de macht van het kapitaal aanzienlijk werd beknot? Zouden we dan niet proberen om de kloof nog groter te maken, om greep op de vijand te krijgen, zodat het kapitaal niet langer bij machte is om de krachtsverhoudingen snel in haar voordeel te wijzigen? Kan het anders, dan door de macht uit de handen van het kapitaal te rukken, willen we dit doel bereiken, de macht in de bedrijven, de macht op straat — m.a.w. door de overgang te maken van een strijd voor onmiddellijke economische eisen naar een strijd voor antikapitalistische structuurhervormingen, voor overgangseisen? Als men bewust van dit gevecht afziet om dit te bereiken; als men zich bewust beperkt tot een strijd voor directe eisen; worden dan al niet de voorwaarden geschapen die de krachtsverhoudingen wijzigen ten gunste van de burgerij, voor een snelle ommekeer? Uit heel de geschiedenis van het kapitalisme blijkt dat deze, wanneer haar macht bedreigd is, bereid is toe te geven op materiële eisen. De burgerij weet maar al te goed dat als ze erin slaagt haar macht te behouden het haar later zal lukken om gedeeltelijk terug te nemen wat ze gegeven heeft (door stijgende prijzen, taksen, werkloosheid, enz.) gedeeltelijk door het te verteren door hogere productiviteit. Terloops, een burgerij die bang gemaakt is door een buitengewone staking, maar die in het bezit blijft van de staatsmacht, zal, van zodra de beweging terugloopt, direct in het tegenoffensief gaan en de repressie hanteren. De geschiedenis van de arbeidersbeweging leert ons: een partij in de greep van het dilemma van Waldeck Rochet zal nooit de revolutie maken, zal onvermijdelijk de nederlaag lijden.[12]

Daar ze weigeren betrokken te raken bij die ontwikkeling die leidt van de strijd voor onmiddellijke eisen naar een gevecht om de macht, via de strijd voor overgangseisen en het scheppen van organen van dubbele macht, zijn reformisten en neoreformisten veroordeeld om iedere revolutionaire actie te zien als een ‘provocatie’ die de massa’s verzwakt en de reactie versterkt! Dit was het refrein van de Duitse sociaaldemocratie in 1919, in 1920, in 1923, in 1931-33. Het was de fout van ‘linkse avonturiers, anarchisten, putschisten, spartakisten, bolsjewieken’ (in die tijd was er nog geen sprake van trotskisten) toen de burgerij de meerderheid veroverde in de Grondwetgevende Vergadering van Weimar. Hun ‘gewelddadige acties’ hadden het volk schrik aangejaagd, kreunden in 1919 Scheidemann en compagnie. Het was de fout van de communisten dat de nazi’s sterker waren geworden. De dreiging van de revolutie deed de middenklasse overlopen naar de contrarevolutie, herhaalden ze in 1930 -33.

Het is betekenisvol dat zelfs Kautsky in 1918 begreep dat, tijdens een sterke massale staking, de arbeiders zich niet kunnen beperken tot de traditionele manier van actie voeren of tot traditionele vormen (vakbonden en verkiezingen) maar moeten overgaan tot hogere vormen van organisatie, m.a.w. het opzetten van comités, van het sovjettype, verkozen door de arbeiders. Lenin niettemin kastijdde in 1918 de aarzelingen, tegenspraak en het eclecticisme van Kautsky. Hoeveel harder zou hij te keer gegaan zijn tegen argumenten van Waldeck Rochet als: zolang we niet in staat zijn om een zegevierende gewapende opstand te beginnen is het beter de burgerij niet op stang te jagen en ons te bepreken tot looneisen en verkiezingen — dit op een ogenblik dat Frankrijk de grootste staking uit haar geschiedenis kende. De arbeiders bezetten de bedrijven, de federatie van politieagenten kondigde aan dat ze zich niet langer liet gebruiken voor repressieve doeleinden. De Bank van Frankrijk kon niet langer bankbiljetten drukken bij gebrek aan arbeiders die bereid waren om te werken — het meest zichtbare teken van de onstabiliteit van de burgerlijke macht. Perifere sociale lagen als architecten, professionele wielrenners, lager hospitaal personeel, notarissen begonnen het regime te ‘contesteren’.

Een discussie over wat een ‘machtsvacuüm’ is, abstract gesteld, is duidelijk nutteloos. Maar Waldeck Rochet, die de stelling van de Gaulle van een ‘complot’ overnam (volgens zijn versie zijn het de gaullisten die het hebben bedacht) en die dus een analyse van de klassenstrijd verving door demonenleer, moet zich toch herinneren dat hetzelfde regime, met zijn instemming, dat de werkende klasse ten alle prijze in de ‘val’ wilde lokken voor een krachtproef, in haar haast bijna struikelde om de vakbondsleiders te ontmoeten en zo de staking te beëindigen in ruil voor wezenlijke materiële toegevingen.

Zo het echte doel van de Gaulle ware geweest om een ‘krachtproef uit te lokken’ dan ware zijn manier van handelen heel duidelijk geweest: iedere dialoog met de vakbonden weigeren zolang de bedrijven bezet bleven. De krachtproef zou binnen de termijn van enkele weken onvermijdelijk geweest zijn. Hoe dan ook, het gaullistische regime is zulk een stommiteit uit de weg gegaan en daar had het goede redenen voor! Hun oordeel dat de krachtsverhoudingen in het nadeel van de burgerij uitvielen was veel nauwkeuriger dan wat Waldeck Rochet ten berde brengt. Met andere woorden het regime wilde geen krachtproef maar dat de staking werd beëindigd, zo snel als mogelijk, en tegen elke prijs. Met andere woorden, de stelling over een ‘valstrik’ is enkel een mythe met als doel om de aandacht af te leiden van het echte probleem.[13] Hoe dan ook, als er zulk een ‘plan’ van de Gaulle had bestaan, dan was het op 30 mei kristalhelder geweest: stop de staking zo snel als mogelijk en ga dan naar verkiezingen. Welke was de reactie van de PCF? Ze liepen onverwijld in deze ‘valstrik’ en tot op zekere hoogte verweten ze de stakers dat ze ‘het regime hielpen om verkiezingen uit de weg te gaan’! En wat was het resultaat?

Al die spitsvondige argumenten omtrent de vraag of er in mei een echt machtsvacuüm had bestaan of dat de Gaulle zijn ‘bedoeling was om zich terug te trekken en het terrein te verlaten’ behoren tot dezelfde rangorde als die toespelingen over samenzweringen, trucjes en ‘provocateurs’. Ze stellen dit in de plaats van een serieuze analyse van de krachten die in het spel waren en de dynamiek en samenhang van de verhouding tussen hen.

Het ‘machtsvacuüm’ is geen kant en klare gift die de geschiedenis ons verleent, waarop we passief zitten te wachten, of dat er komt aan de hand van een verkiezingscampagne, zodat we er ons naar schikken dat we het nooit zullen meemaken. Het ‘machtsvacuüm’ is enkel het hoogtepunt van een heel proces waarbij de krachtsverhoudingen wijzigen ten nadele van de dominerende klasse. Zelfs Kerenski had niet ‘de bedoeling om zich terug te trekken en het terrein te verlaten’ enkele uren voor de Oktoberopstand. Het gaat er niet om nu een scholastiek debat te voeren over wat nu een echt ‘machtsvacuüm’ is. Het gaat erom in de massastrijd op zulk een manier tussen te komen dat de krachtsverhoudingen te nadele van de krachten van het kapitaal worden versneld. De strategie gericht om de echte macht uit de handen van de burgerij te rukken terzijde gelaten, is onophoudelijke propaganda ten voordele van de revolutie, zelfs als de voorwaarden nog niet ‘volledig’ rijp zijn, een noodzakelijke voorwaarde voor het succes.[14]

Het centrale strategische probleem is daarom juist, hoe ontzenuwen we het dilemma: enkel economische stakingen en verkiezingen (m.a.w., business as usual) of directe gewapende opstand, zo alle voorwaarden voor een overwinning op voorhand verzekerd zijn! Het is duidelijk dat algemene stakingen als december 1960-januari 1961 in België en Mei 68 — vooral als er nieuwe vormen van radicale strijd opduiken — kunnen en moeten leiden tot meer dan looneisen, zelfs wanneer de voorwaarden voor een gewapende strijd geenszins aanwezig zijn. Ze kunnen en moeten resulteren in het veroveren door de massa’s van reële macht, tot controle en veto’s die een dubbele macht scheppen Ze moeten de klassenstrijd zo scherp maken, dat de voorwaarden rijp worden voor een revolutionaire greep naar de macht.

4. De spontane massa’s, dubbele macht en de revolutionaire partij

We zouden er kunnen van uitgaan dat de studenten in mei 68 heel zeker de bedoeling hadden om de revolutie te maken maar dat de overgrote meerderheid van de arbeiders zich beperkte tot een economische strijd zoals de vakbondsleiders het wilden. Zo schaarden ook M. Duverger, Jean Dru en anderen zich achter de analyse van de PCF.

Het is heel moeilijk om te weten wat de arbeiders echt dachten tijdens de meidagen, er werd hen niet naar hun mening gevraagd. Als men het werkelijk had willen weten ware dit niet zo moeilijk geweest. Men diende enkel in elk bedrijf de arbeiders op een algemene vergadering bijeen te roepen. Hen vragen om hun mening in het lang en in het breed kenbaar te maken, of er beslist werd of de bedrijven door de arbeiders zouden bezet worden, om toe te zien of er de breedst mogelijke vorm van arbeidersdemocratie heerste, op te roepen om bij ieder keerpunt van de staking afgevaardigden van verschillende bedrijven samen te brengen. Kortom, in het kader van de algemene staking verkozen stakingscomités oprichten met afgevaardigden die ieder ogenblik kunnen herroepen worden. Het model van voortdurende discussie en debat onder het kritisch oog van de massa’s, naar het voorbeeld van de sovjets — aangeprezen voor zulke stakingen door Lenin, Trotski en Rosa Luxemburg en zelfs door Kautsky in 1917. De officiële leiders van de Franse arbeidersbeweging staan ver af van zoiets, zelfs van Kautsky.[15]

De vakbondsleiders wilden zulke massale bezettingen en dergelijke debatten hoe dan ook vermijden. Ze poogden met alle middelen de revolutionaire woordvoerders van de studenten de toegang tot de fabrieken te ontzeggen. Dit bewijst dat ze niet zeker waren hoe de arbeiders zouden reageren. Het feit dat waar de arbeiders werden bijeengroepen om de ‘akkoorden van Grenelle’ goed te keuren die met een overgrote meerderheid werden verworpen. Dit is een ander bewijs dat de arbeiders op een instinctieve manier de fase willen overstijgen van een beweging die enkel gericht is op directe eisen.

Verder kan men zich afvragen: als het enkel looneisen waren die de arbeiders stelden waarom zijn ze dan spontaan tot de bezetting van hun bedrijven overgingen? De laatste twintig jaar zijn de Franse arbeiders betrokken geweest bij talrijke acties voor looneisen. Deze acties hadden nooit het niveau van Mei 68. De manier van actie voeren heeft nooit deze van Mei 68 ook maar benaderd. Door de bedrijven te bezetten, door op straat te komen met tien, — en soms met honderdduizenden — door de rode vlag te hijsen op hun werkplaatsen, met slogans als: ‘tien jaar volstaat’; ‘de fabrieken aan de arbeiders’; ‘arbeidersmacht’; ‘de macht aan de arbeiders’, drukte de massa aspiraties uit die veel verder gingen dan economische eisen.[16]

Maar er is nog meer overtuigend bewijsmateriaal dat de arbeiders verder wilden gaan dan enkel ‘voor lonen en goede verkiezingen’ Het is hun manier van doen daar waar zij de mogelijkheid hadden om hun vrije wil door te voeren, waar het scherm was doorbroken of weggehaald, waar er massale bedrijfsbezettingen plaatsvonden, waar initiatieven vanuit de basis konden vertrekken. Van deze ervaringen hebben we nog geen inventaris, maar de lijst is reeds indrukwekkend;
- in de CSF fabriek in Brest besloten de arbeiders de productie verder te zetten, maar ze produceerden wat ze zelf belangrijk vonden, namelijk walkietalkies om de stakers en betogers te helpen om zich tegen de ordediensten te verdedigen;
- in Nantes probeerde het stakerscomité het vervoer van en naar de stad onder controle te krijgen; ze verdeelden pasjes om voertuigen te mogen gebruiken en blokkeerden de toegangen tot de stad met barricades. Het gebeurde dat hetzelfde comité zelfs krediet bewijzen gebruikte die aanvaard werden als ruilmiddel door sommige winkeliers en landbouwers;
- te Caen verbood het comité voor 24 uur elke toegang tot de stad;
- te Vitry, in de bedrijven van Rhône-Poulenc besloten de stakers rechtstreeks met de landbouwers handel te drijven, probeerden dit experiment naar andere firma’s uit te breiden en bediscussieerden hoe ze konden overgaan tot een ‘actieve staking’ (m.a.w. om terug te gaan werken, maar dan voor zichzelf, volgens hun eigen plannen), niettemin besloten ze dat laatste experiment op te schorten, ondanks het feit dat ondertussen enkele firma’s bereid waren om hun voorbeeld te volgen;[17]
- in de Moreaux Cement Werken stemden de arbeiders tijdens een algemene vergadering, om de manager te ontslaan. Ze weigerden het voorstel van de werkgever om een nieuwe stemming te houden. De manager werd daarop naar een andere afdeling van de diezelfde Cement Werken overgeplaatst, waar uit solidariteit met de kerels van Moreaux de arbeiders onmiddellijk in staking gingen — voor de eerste keer in de geschiedenis van dit bedrijf;
- in de fabriek van Wonder Batteries te Saint Ouen verkozen de stakers een comité, en om hun afkeer te tonen voor de reformistische politiek van de CGT barricadeerden ze zichzelf binnen het bedrijf en weigerden de toegang aan de officiële vertegenwoordigers van de vakbond;
- in Saclay vorderden de arbeiders van het nucleaire energie centrum materialen van de firma om de staking te ondersteunen;
- op de scheepswerven van Rouen namen de arbeiders de jongeren in bescherming die revolutionaire litteratuur kwamen verkopen en verhinderden de CRS, die hen waren gevolgd, om hen te arresteren;
- in verscheidene drukkerijen in Parijs drongen de arbeiders erop om de krantenkop (Le Figaro) te wijzigen of weigerden een dagblad (La Nation) te drukken daar het direct schade aan de staking berokkende;
- in Parijs organiseerde de CLEOP (studenten-arbeiders-boeren verbindingscomité) voedselkonvooien ondersteund door landbouwcoöperatieven, ze verdeelden de producten direct aan de bedrijven of ze verkochten aan de kostprijs (kippen aan 80 centiem de kilo, eieren aan 11 centiem het stuk);
- bij Citroën in Parijs was er een bescheiden poging om te proberen de voertuigen op te vorderen met als doel de stakers ter hulp te komen;[18]
- misschien het schitterendste voorbeeld: op de Atlantic Yards in Saint-Nazairre bezetten de stakers de werf en weigerden tien dagen lang een lijst voor te leggen van directe economische eisen ondanks de druk van het vakbondsapparaat.

Moest deze opsomming volledig zijn dan zou men niet langer ontkennen hoe spontaan de arbeidersklasse haar lot in eigen handen heeft genomen, hoe ze de samenleving herschikte volgens haar denkbeelden en idealen? Is het dan enkel een strijd om economische eisen of is het enkel een ‘typische’ staking? Is het dan geen staking waarvan de actievormen, de omvang en de logica de massa’s zelf aanzetten om verder te gaan dan directe eisen?[19]

Een argument tegen dit standpunt putte men uit het resultaat van de wetgevende verkiezingen en de plotse gaullistische vloedgolf. Maar zulke argumenten zijn sterk gekleurd door parlementaire kortzichtigheid door gefingeerde onwetendheid over wat burgerlijke democratieën dan wel zijn.

In de eerste ronde behaalde de linkerzijde 41 % van de stemmen en de gaullisten 44 %. Echter, we moeten rekening houden met een groot aantal arbeiders dat zich onthield, die de politiek van de grote arbeidersorganisaties de rug hadden toegekeerd vol afschuw en die niettemin voor acties beschikbaar bleven. Er waren de honderdduizenden jongeren die in Mei 68 in de voorhoede hadden gestreden maar die door het ondemocratisch verkiezingssysteem niet konden stemmen, de 300.000 inbegrepen die — hoewel ouder dan 21 jaar — niet mochten stemmen omdat het regime weigerde hen toe te laten op kieslijsten die nog niet waren aangepast. Dan mag men zonder enig overdrijven stellen dat, zelfs na de immense ontgoocheling van de 30ste mei, de krachten van links en die van het gaullisme in evenwicht waren.

Meer nog, zo er toch een evenwicht was, dan is dit er gekomen na een succesvol manoeuvre van de Gaulle en na een lamentabele tactische nederlaag van de linkerzijde. Deze laatste had de spelregels aanvaard zoals ze door de klassenvijand waren opgelegd; m.a.w. de staking beëindigen, louter en alleen op basis van economische eisen; het de facto erkennen van de repressie tegen uiterst links; verkiezingen als oplossing voor de vitale problemen die waren gesteld door Mei 68. Kan er een ogenblik aan getwijfeld worden dat, als het initiatief in handen van de linkerzijde was gebleven, als deze laatste er was in geslaagd om met het enorme kapitaal aan strijdvaardigheid, dynamiek en begeestering die zich gedurende de vier weken van Mei 68 had opgestapeld te verzilveren. Arbeiderscontrole invoeren, democratisch verkozen buurt en fabriekscomités vormen, gefedereerd en geconfedereerd op nationaal vlak, gewapende stakingsposten, drukkerijen ter beschikking van het volk, bovenop de eis tot economische genoegdoening — kan er dan aan getwijfeld worden dat de 45 % stemmen die de linkerzijde vertegenwoordigt in de Franse natie op de avond van 28 juni meer zou zijn dan 50 %?

De geschiedenis leert ons dat als de ‘schrik voor een burgeroorlog’ de politieke keuze bepaalt van de middenklasse en van de ‘vlottende kiezer’ er een tendens is om over te hellen naar de sterkste kant. De verleiding om de kant te kiezen van wie aan de winnende hand is, de aantrekkingskracht van wie het meest doortastend en vastberaden is, dit geeft uiteindelijk de doorslag.[20] In die zin heeft de Gaulle de strijd gewonnen op de avond van 30 juni, veel meer dan door rond zich de ‘partij van de vrees’ te groeperen. Door zijn aarzelende politieke tegenstrevers te verschalken, die geen verbeelding aan de dag legden, verlamd als ze waren, en die capituleerden.

Het bezwaar dat telkens wordt geopperd tegen de strategie van de antikapitalistische structuurhervormingen, tegen de strategie van de overgangseisen, waarvoor ik pleit, is dat die enkel door de grote arbeidersorganisaties, industriële en politieke, in de praktijk kan worden gebracht. Enkel deze organisaties kunnen een beschermende dam opwerpen tegen de voortdurende infiltratie binnen de arbeidersklasse van de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën. En zo blijft, in dit opzicht, deze laatste veroordeeld om zich te beperken tot een strijd voor directe economische eisen. De ervaring van Mei 68 heeft deze pessimistische stelling volledig ontkracht.

Heel zeker, vakbonden en partijen die niet in het kapitalistische systeem zijn ingekapseld, die arbeiders aanhoudend oproepen in een geest van verzet en strijd tegen het systeem, dat zou een sterke troefkaart zijn bij de versnelde rijping van het revolutionaire klassenbewustzijn. Maar dan nog zijn deze vakbonden en partijen geen voldoende instrument om de macht te veroveren. De ervaring van Mei 68 heeft ons geleerd dat als er geen revolutionaire voorhoede met massa inplanting voor handen is, dat het proletariaat evengoed dat klassenbewustzijn verwerft. Het wordt gevoed door alle praktische ervaringen van wat er aan tegenstellingen bestaan binnen het neokapitalisme, ervaringen die de arbeiders accumuleren, door de jaren heen.

Spontane actie is de embryonale vorm van organisatie, was Lenin gewoon te zeggen. Door de ervaring van Mei 68 kunnen we nagaan wat de huidige betekenis van die opvatting zou kunnen zijn. De spontaneïteit van de arbeiders is nooit zuiver spontaan. Het werk van de voorhoedegroepen onder de arbeiders — soms door een enkel ervaren revolutionaire militant — is een kracht die invloed heeft. Hun hardnekkigheid wordt juist dan beloond wanneer de sociale koorts zijn hoogste punt bereikt. Doorheen de arbeidersspontaneïteit begint zich dan een bredere voorhoede te organiseren. In de tijdspanne van enkele weken hadden duizenden arbeiders begrepen dat de socialistische revolutie in Frankrijk mogelijk was. Ze hebben begrepen dat ze zich met dat doel voor ogen moeten organiseren. Met duizenden draden weven ze banden met de studenten, met de intellectuelen, met de groepen van de revolutionaire voorhoede. Groepen die beetje bij beetje gedaante geven aan de toekomstige massapartij van het Franse proletariaat en waarvan de JCR reeds blijkt de meest solide en dynamische kern te zijn.

Ik ben geen naïeve bewonderaar van de pure en simpele spontaneïteit van de arbeidersklasse. Zelfs al is dit iets nieuw en waardevols gezien het conservatisme van de bureaucratische apparaten,[21] dan heeft het duidelijk zijn beperkingen als het geconfronteerd wordt met het staatsapparaat en een hoog gespecialiseerde en gecentraliseerde repressiemachine. Nergens heeft de werkende klasse spontaan het kapitalistische regime en de nationale staat omver geworpen, en het zal er ongetwijfeld ook nooit in slagen om het te doen. Zelfs al is het in staat om de organen van dubbele macht uit te breiden over een volledig land, de omvang van Frankrijk. Zo dit niet onmogelijk is, wordt dit het in laatste instantie moeilijker als er geen voorhoede voor handen is die reeds voldoende goed is ingeplant in de bedrijven en die de initiatieven van de arbeiders in enkele piloot bedrijven kan uitbreiden en veralgemenen.

Bovendien hebben we er niets bij te winnen als we de graad van het spontane initiatief van de arbeiders in Mei 68 zouden opschroeven. Dit initiatief was hoe dan ook potentieel aanwezig, het werd slechts werkelijkheid in een beperkt aantal gevallen toen er gepoogd werd om een dubbele macht op te bouwen, toen er beslist werd om bedrijven te bezetten, en in de gevallen die we hierboven hebben vermeld. De studenten, eenmaal in actie, ontsnapten in meerderheid aan de druk van het reformisme, lieten zich niet leiden, de meerderheid van de arbeiders nu stemden erin toe dat ze werden geleid. Dit mag hen niet verweten worden. De verantwoordelijkheid ligt bij de bureaucratische apparaten die jaren lang hun best hebben gedaan om intern elke kritiek te smoren, elke oppositie tegen het reformisme en het neoreformisme, elk overblijfsel van de arbeidersdemocratie. De politieke overwinning van de Gaulle in juli 1968 is de prijs die de werkende klasse heeft betaald voor het feit dat deze banden tussen de voorhoede en de massa van het Franse proletariaat nog niet waren aangehaald.

Mei 68 heeft nog eens aangetoond dat het aan een adequaat revolutionair leiderschap ontbreekt en tevens de gevolgen daarvan voor het succes van de revolutionaire opstand. Door de ervaring die we hebben opgedaan is het nu mogelijk — in het Westen voor het eerst sinds dertig jaar — om een glimp op te vangen van de echte omvang van het probleem en hoe we een oplossing kunnen vinden. Wat ontbrak in Mei 68, zo men een beslissende stap naar dubbele macht wilde zetten, zo Frankrijk (met alle niet te vermijden beperkingen) zijn Februari 1917 in praktijk had willen brengen, was een revolutionaire organisatie, even groot in aantal in de bedrijven als aan de universiteiten. Op het geëigende ogenblik en op deze welomschreven punten waren kleine kernen van bewuste arbeiders, gewapend met een concreet politiek programma en een scherpe analyse die door de arbeiders begrepen werden, voldoende geweest om de versnippering van de stakers te voorkomen. Ze konden massale bezettingen voorstellen, de democratische verkiezing van stakerscomités in de voornaamste bedrijven van het land. Natuurlijk betekende dat nog geen opstand of een machtsgreep. Maar beslist, in de geschiedenis van Frankrijk en Europa zou er definitief een bladzijde omgeslagen zijn. Allen die geloven dat het socialisme mogelijk en noodzakelijk is moeten nu zo gaan handelen dat de volgende keer de bladzijde wel wordt omgeslagen.

5. Inspraak, zelfbeheer en arbeiderscontrole

Om de macht te veroveren moet er een revolutionaire voorhoede bestaan die reeds de meerderheid van het loon- en weddentrekkende personeel ervan heeft overtuigd dart het niet mogelijk is om langs parlementaire weg tot het socialisme te komen, dat reeds bekwaam is om de meerderheid van het proletariaat achter zijn vaandel te scharen. Zo de PCF een revolutionaire partij ware geweest — dat is, als het de arbeiders in die zin had opgevoed, zelfs toen de revolutie niet onmiddellijk op de agenda stond, zelfs, zoals Lenin het stelde, in periodes van contrarevoluties — dan ware, in theorie, in Mei 68 zulk een greep naar de macht mogelijk geweest. Dan zouden heel wat zaken heel anders verlopen zijn in Mei 68.

Maar de PCF is geen revolutionaire partij en geen enkele van de voorhoede groepen beschikte over voldoende gehoor binnen de arbeidersklasse. Zo kon Mei 68 niet uitlopen op een greep naar de macht. Doch een algemene staking met fabrieksbezettingen had kunnen en moeten uitlopen op antikapitalistische structuurhervormingen, op het realiseren van overgangseisen, m.a.w. op het scheppen van dubbele macht, een empirische macht van de massa’s tegenover de op wetten steunende macht van het kapitaal. Om zulk een situatie van dubbele macht te creëren is een revolutionaire partij met massa inplanting niet onmisbaar, al wat nodig is, is dat de arbeiders een sterke spontane doorstoot verwezenlijken, gestimuleerd, verrijkt en gedeeltelijk gecoördineerd door een revolutionaire voorhoede. Hoewel nog zwak kan die niet direct met de traditionele partijen, de leiding over de arbeiders betwisten doch is al sterk genoeg om hen in de praktijk te verschalken.

De revolutionaire voorhoede is nog geen partij, het is een partij in wording, de kern van een toekomstige partij. En het probleem van de opbouw van die partij moet duidelijk worden geplaatst binnen een kader analoog aan wat Lenin had vooropgesteld in Wat te doen? De oplossing van Lenin moet verrijkt worden met zestig jaren aan ervaring en geïntegreerd worden met wat vandaag eigen is aan het proletariaat, de studenten, en andere uitgebuite klassen in de imperialistische landen.

Ook moeten we rekening houden met het feit dat het in de geschiedenis de derde poging zal zijn — na de SFIO en de PCF. Door slechte ervaringen uit het verleden zijn de arbeiders en studenten terecht achterdochtig geworden. Ze verafschuwen iedere vorm van manipulatie, elk soort schematisch dogmatisme, elke poging om doelstellingen op te leggen vanuit de verte die in de plaats komen van doelstellingen van de massa’s zelf. De capaciteiten nu van de revolutionaire militant om iedere partiële actie te ondersteunen en om te zetten in concrete eisen en om de beste organisator te zijn in deze partiële en sectorale strijd geven hem (en zijn organisatie) het nodige gezag om later de massa’s te integreren in een één gemaakte antikapitalistische actie.

De mystificatie van de gaullisten rond ‘inspraak’ hebben we voldoende aangeklaagd en we gaan er hier niet langer uitvoerig op in. Zolang de belangrijkste productiemiddelen in private handen blijven zullen onregelmatige investeringen onvermijdelijk cyclische bewegingen uitlokken in de economische activiteiten, m.a.w. werkloosheid. Zolang als er in essentie geproduceerd wordt om winst te maken zal die in de eerste plaats niet gericht zijn op menselijke behoeften maar wel op die sectoren die het meest winst opleveren (zelfs al moet dat gebeuren om de vraag te ‘manipuleren’). Zolang de kapitalist en zijn manager het recht behouden om het bevel te voeren over mensen en machines — en van de Gaulle tot Couve de Meurville hebben alle vertegenwoordigers van het regime heel duidelijk gesteld dat er ook maar geen ogenblik sprake kan van zijn om deze bijzondere macht in vraag te stellen! — blijft de arbeider vervreemd binnen het productieproces.[22]

Als we volgende drie kenmerken van het kapitalistisch systeem bijeenbrengen krijgen we dan het beeld van een samenleving waarin aan de basiseigenschappen van het proletarisch bestaan niet veel veranderd is. Het onzeker bestaan blijft. De vervreemding van de producent blijft. De vervreemding van de consument zal zelfs toenemen. Zoals voorheen zal het verkopen van de arbeidskracht leiden tot meerwaarde en kapitaalaccumulatie — eigendom van een andere klasse dan die van de producent van de arbeid. Inspraak binnen zulk een kader staat gelijk aan een poging om de vervreemding nog groter te maken. De arbeider zal het besef verliezen dat hij wordt uitgebuit, zonder dat de uitbuiting zelf verdwijnt. Het proletariaat zal dan het recht hebben om geraadpleegd te worden hoeveel er van hen de laan worden uitgestuurd. Gelukkig het kuiken dat zelf de manier mag kiezen waarop het zal gepluimd worden.[23]

Toch is het niet voldoende dat we het demagogisch karakter van de ‘participatie’ aan de kaak stellen. Als bij toeval is die term in Mei 68 nergens opgedoken. Dit toont dat het regime heel goed weet hoe scherp de tegenstellingen wel zijn in het neokapitalistische Frankrijk; de voorbode van heel wat uitbarstingen voor een hele historische periode. Hoe anders kan men verklaren dat substantiële krachten van het grootkapitaal zich verplicht zagen om argumenten te gebruiken die ze nooit eerder naar voor hadden geschoven, zelfs niet in 1944-45? Er is een opvallende gelijkenis met de Duitse sociaaldemocraten die in januari 1919 de spartakisten, de arbeiders en soldatenraden bestreden met de slogan ‘Het socialisme is onderweg’ en de Gaulle. Deze probeerde de revolutie in te dammen van onderuit door te insinueren dat hij klaar stond om die revolutie van bovenaf te realiseren — in orde en rust, wel te verstaan.

De explosie van mei confronteerde de hele Franse samenleving in één ruk met de sociale kwestie zoals die zich stelt in alle imperialistische landen. Wie zal er heersen over de machines? Wie zal er beslissen over de investeringen, waartoe zullen ze dienen en waar wordt er geïnvesteerd? Wie zal het werkritme vastleggen? Wie zal de scala aan producten bepalen die zullen gemaakt worden? Wie zal de prioriteiten vastleggen bij het aanwenden van de productiekrachten? Ondanks de poging om de algemene staking te herleiden tot een probleem van betalen van de arbeidskracht, verplicht de sociale en economische realiteit elkeen en zal elkeen verplichten om dit fundamentele probleem ter discussie te stellen zoals door Marx geformuleerd: ‘Niets anders doet de lonen meer stijgen als het opheffen van de loonarbeid’.

Revolutionaire socialisten kunnen zich hier enkel om verheugen. De gebeurtenissen hebben bevestigd wat ze al jaren hebben verkondigd; dat de logica van het neokapitalistische systeem samen met de klassenstrijd die almaar scherper wordt, onvermijdelijk het zwaartepunt van het debat zal verplaatsen van de verdeling van het nationaal inkomen, naar het vraagstuk van het handhaven of het omverwerpen van de kapitalistische structuur, in de firma, in heel de economie en in heel de burgerlijke samenleving.

Gedurende de crisis van mei werd op vele plaats de slogan verkondigd ‘zelfbeheer’. Als algemene propagandaslogan was daar niks verkeerd aan, op voorwaarde dat het betekent ‘zelfbeheer voor de arbeiders’, en niet ‘zelfbeheer voor iedere firma’. Op voorwaarde dat het duidelijk een democratisch gecentraliseerde planning van de investeringen inhield en nog enkele bijkomende garanties. Anders dreigt de ‘gedepolitiseerde producent’ er niet beter aan toe te zijn als voorheen — en op een morgen zal hij wakker worden, werkloos.

Hoe het ook zij, buiten een zuivere prerevolutionaire situatie waarbij het omverwerpen van het kapitalistisch systeem wordt gesteld, is de slogan ‘zelfbeheer’ als doel voor de directe actie gevaarlijk en zorgt voor verwarring — en vooral dan op de manier waarop dit wordt aangewend door de leiders van de CFDT. Zelfbeheer betekent voor de werkers dat het kapitaal is overwonnen — in de bedrijven, de maatschappij en op het gebied van de politieke macht. Zolang als die macht er is blijft het niet een utopie dat de beslissingsmacht wordt overgedragen aan de arbeiders, bedrijf per bedrijf (alsof de strategische beslissingen in de huidige kapitalistische maatschappij op dat niveau worden genomen en niet door de banken, de trusts, de monopolies en de staat!). Het is tevens een reactionaire utopie. Wanneer het institutionele vormen begint aan te nemen, dan worden de arbeiderscollectieven al vlug productiecollectieven, die met elkaar concurreren en onderworpen zijn aan de wetten van de kapitalistische economie, aan de geboden van het profijt. Derhalve zijn we terug op hetzelfde punt, zij het langs een andere weg, op hetzelfde resultaat als wat de Gaulle met zijn ‘inspraak’ wil bereiken: het besef bij de arbeiders wegnemen dat ze worden uitgebuit, zonder dat de echte redenen van de uitbuiting opgeheven zijn.

De gebeurtenissen van mei schuiven hetzelfde antwoord naar voor als zou blijken uit een analyse van het neokapitalisme, wat er als alternatief bestaat voor de kapitalistische structuur van een bedrijf en de hele economie. Dit antwoord kan geenszins luiden ‘participatie’ (openlijke klassensamenwerking) noch ‘zelfbeheer’ (indirect ingeschakeld in de kapitalistische economie), maar het moet luiden arbeiderscontrole. Voor de arbeiders betekent arbeiderscontrole precies hetzelfde als algemene contestatie betekent voor studenten.

Door arbeiderscontrole bevestigen de arbeiders dat ze weigeren dat het bedrijfsleven vrijelijk beschikt over de productiemiddelen en de arbeidskracht. Het gevecht voor arbeiderscontrole is de strijd voor het recht van, de vrij door de arbeiders verkozen afgevaardigden die op ieder moment afzetbaar zijn,[24] om beslissingen te blokkeren, beslissingen over aanwerven en ontslaan, over het ritme van de productielijnen, het invoeren van een nieuwe manier van produceren, het afschaffen of behouden van productievormen, en heel zeker bij sluiting van het bedrijf. Er wordt geweigerd te praten met de bedrijfsleiding of op hoger vlak met de regering over de verdeling van het nationaal inkomen zolang de arbeiders de mogelijkheid niet hebben om er achter te komen op welk manier de kapitalisten met de boekhouding hebben gesjoemeld wanneer ze het hebben over prijzen en winsten. Met andere woorden arbeiderscontrole betekent dat de bedrijfsleiders de boeken openleggen, dat de arbeiders de echte productiekosten en de echte winstmarges berekenen.

Arbeiderscontrole mag niet beschouwd worden als een uitgewerkt schema dat de voorhoede er tracht door te krijgen zonder rekening te houden met de evolutie van de klassenstrijd. Het gevecht voor de arbeiderscontrole — waar de strategie voor antikapitalistische structuurhervormingen, de strijd voor een overgangsprogramma nauw bij aansluit — moet integendeel heel goed rekening houden met wat de massa’s willen, moet voortdurend voortvloeien uit wat de arbeiders dagelijks ervaren.

Zoals er zijn, zal de loonsverhoging afgepingeld in Mei 68 zorgen voor verhoogde productiekosten? Hoeveel? Is de prijsstijging in de detailhandel werkelijk het gevolg van de loonsverhogingen?[25] Probeert de bedrijfsleiding ‘het verlies geleden door de stakingen te verhalen’ wanneer het de productie opdrijft, met andere woorden probeert het de winstmarge te herstellen door de relatieve meerwaarde te verhogen? Wie is er verantwoordelijk voor de bloedstorting in de wisselreserves waaronder Frankrijk enkele dagen leed? Het kunnen niet de werkers zijn, noch de ‘linkse groupusculen’ die biljoenen franken naar Zwitserland of elders hebben overgebracht. Op de basis van zulke en analoge vragen die voortspruiten uit wat dagelijks gebeurt kan de agitatie voor arbeiderscontrole voortdurend aangevuld, aangepast en verduidelijkt worden.

Het doel is niet om binnen het kapitalisme nieuwe instellingen te creëren. Het doel is dat het bewustzijn van de massa’s wordt verhoogd, hun vermogen om als de bliksem te reageren op iedere reactionaire daad van de bedrijfsleiding of van de regering. Om de werking van het kapitalisme regime uit te dagen, niet enkel in woorden maar ook in daden. Het is de bedoeling om het revolutionair elan van de massa’s aan te vuren, hun vastberadenheid om de kapitalistische ‘orde’ en ‘gezag’ af te wijzen en om een hogere maatschappij te scheppen, een socialistische maatschappij, in de geest van een beginselvaste eerbied voor de arbeidersdemocratie.

Mei 68 heeft de historische verdienste dat het heeft bewezen dat de strijd voor dit soort arbeiderscontrole, het ontluiken van een dubbele macht uit de ondergrond van de neokapitalistische tegenstellingen en uit de activiteiten van de massa’s, dit mogelijk is in alle Europese kapitalistische landen.[26] In een latere fase wordt er een stap verder gezet, m.a.w. wordt de overgang naar het socialisme op de agenda geplaatst, de mens die bevrijd wordt van de vervreemding. Het is maar een begin, wij gaan door met de strijd.

20 juni 1968


[1] Elke lijst van artikels of pamfletten die naar dit verwijst is verondersteld om onvolledig te blijven. Als geheugensteuntje verwijs ik de lezer naar de artikels die verschenen zijn in Les temps modernes, aug.-sept. 1964 (Mandel, Santi, Poulantzas, Declercq-Guiheneuf, Trentin, Ingrao, Tutino, Anderson, Topham, Liebman); in International Socialist Journal nrs 7, 8, 9 en 10 1965 (Prager, Basso, Horkheimer, Therborn, Marchal, J-M Vincent, Marcuse, Mallet, Mandel, Gorz, Topham); boeken van André Gorz, Serge Mallet, Pierre Naville, Ken Coates, Livio Maitan, Jean Dru, en de conferenties van het Gramsci Instituut in het CES
[2] De ‘historische’ elementen versmolten in de waarde van de arbeidskracht — om de woordenschat van Marx te gebruiken — naast de zuiver psychologische elementen, neigen ertoe groter te worden, en waardoor hun reële golven, zelfs in opgaande lijn, verder beneden deze waarde vallen.
[3] Dat de Gaulle het overleg tussen de overheid en het volk had afgebroken wordt soms aangehaald als een van de grootste oorzaken van de explosie van Mei 68. Behalve wat eigen is aan Frankrijk zouden we moeten kijken naar wat algemeen is aan het neokapitalisme als dusdanig.
[4] Dit werd eveneens bevestigd in West-Duitsland in 1967, een jaar gekenmerkt door een uitzonderlijke aanwas van wilde stakingen. De belangrijkste ‘officiële’ staking dat jaar, de staking in Hessen in de rubbernijverheid, begon als een wilde staking.
[5] Ernest Mandel: ‘A socialist Strategy for Western Europe’, International Socialist Journal, nr 10 pp. 440-441.
[6] In zijn rapport aan het Centraal Comité van de PCF, 8-9 juli 1968 (L’Humanité 20 juli 1968) stelt Waldeck Rochet ‘onze tweede taak is de verdediging van de democratische vrijheden tegen de autoritaire en fascistische tendensen die almaar sterker worden’. Hoe komt het dan dat de PCF niet protesteert tegen het buiten de wet stellen van uiterst-linkse organisaties en dat het zelfs voorwendsels gaf aan de regering voor dit verbod door openlijk de autoriteiten naar de mond te praten over ‘Geismars gewapende milities’. Doch de geschiedenis van de democratische arbeidersbeweging bevestigt dat als men repressie duldt tegen uiterst-links al vlug heel links wordt getroffen. In de concentratiekampen van de nazi’s hadden de leden van de Duitse sociaaldemocratie de kans om na te denken over hoe politiek wijs het was geweest om anticommunistische maatregelen te aanvaarden onder het voorwendsel dat de fascistische repressie ‘objectief’ was uitgelokt door ‘communistisch geweld’.
[7] De vorm die de Decemberbeweging in Moskou aannam was die van een vreedzame staking en betoging, en dat was de enige strijdvorm waaraan de meerderheid van de arbeiders actief deelnam. ‘De Decemberstakingen in Moskou toonden helder aan dat de algemene staking, als een onafhankelijke en doelbewuste vorm van strijd voorbijgestreefd is, dat de beweging met rasse schreden de grenzen overschrijdt, met elementaire en onweerstaanbare kracht opstijgt tot de hoogte vorm van strijd — de opstand’. (Lenin: ‘Lessons of Moscow Uprising’ , Selected Works in Three Volumes, Moskou 1960, Vol I, p. 608)
[8] Bij het begin van de fabrieksbezetting probeerden de ordediensten een aantal strategische punten bezet door de stakers te heroveren, zoals de telecommunicatie centra. De arbeiders wilden deze punten verdedigen die ze zonder slag of stoot hadden ingenomen, en ze konden de provocatie van de overheid zo aanwenden dat de massa’s meer en meer de idee gingen aanvaarden van de gewapende stakingsposten. De ‘schrik voor een burgeroorlog’ zou dan vervangen zijn door een verlangen tot zelfverdediging.
[9] De lezer zal de waarde van dit argument op prijs stellen. Er bestaat geen twijfel over dat het soort ‘vreedzame revolutie’ waarop de PCF leider wacht een revolutie is waarbij de ‘militaire en repressieve’ krachten als bij toverslag in de rook zullen opgaan ... hebben de zijde van het volk gekozen. Ongeduldig wachten we tot Waldeck Rochet ons het geheim verklapt van deze miraculeuze transformatie van een repressieve kracht tot een ‘wapen van het volk’ zonder dat er eerst een gevecht werd geleverd, die met revolutionaire middelen moet worden gevoerd. Zie Lenin: ‘Het is een legende dat er geen mogelijkheid is om moderne troepen te bestrijden, de troepen moeten revolutionair worden. Natuurlijk, zonder dat de revolutie een massaal karakter heeft aangenomen en de troepen heeft aangetrokken, kan er geen sprake zijn van een serieus gevecht. Dat we onder de troepen moeten werken lijdt geen twijfel. Maar we mogen ons niet verbeelden dat ze in één klap onze zijde zullen kiezen als gevolg van overreding of uit eigen overtuiging. De opstand in Moskou heeft duidelijk aangetoond hoe stereotiep en doods dit standpunt is. In de feiten, het aan het weifelen brengen van de troepen, wat onvermijdelijk is bij iedere echte volksopstand, leidt tot een waar gevecht om de troepen wanneer de revolutionaire strijd zijn hoogtepunt heeft bereikt. De opstand in Moskou was juist een voorbeeld van de niet aflatende fanatieke strijd om de troepen tussen de reactie en de revolutie’. (op cit. p. 611).
[10] L’Humanité, 10 juli 1968.
[11] In die zin is het betekenisvol dat de CGT nooit is overgegaan tot het uitroepen van de algemene staking, zei enkel dat de algemene staking ‘een feit’ was. In werkelijkheid had het uitroepen van de algemene staking betekend dat er eisen werden geformuleerd die verder gingen dan een economisch gevecht en betekende (in de traditie van Lenin) dat er erkend werd dat het probleem van de macht was gesteld. In België in 1960-61, geconfronteerd met een veel minder solide staking dan in Mei 68 in Frankrijk, en zonder bedrijfsbezettingen, bekritiseerde de KP de sociaaldemocratische vakbondsleiding omdat er niet opgeroepen werd voor een algemene staking. Echter, in België is de KP een nogal kleine minderheid binnen de vakbeweging...
[12] Waldeck Rochet beweert ook dat ‘het een voorwaarde voor het succes van de vreedzame weg is dat de werkende klasse, dankzij een juiste politieke alliantie, erin slaagt om in de strijd voor het socialisme zulk een superieure kracht bijeen te brengen zodat de geïsoleerde hoge burgerij niet langer in de positie verkeert om over te gaan tot een burgeroorlog tegen het volk’. Het stompzinnige standpunt van het reformisme ligt vervat in het deze twee woorden ‘superieure krachten’, er wordt niet langer gemeten volgens de graad van mobilisatie, initiatief, de energie en de krachten van het proletariaat, doch enkel of de tegenstander weerstand zal bieden. Zolang de burgerij kan ‘overgaan tot een burgeroorlog’ is het beter kalm te blijven! Met een dergelijke mentaliteit zou de Russische, de Joegoslavische of Chinese revolutie, om nog maar te zwijgen van de Cubaanse of Vietnamese revolutie niet eens begonnen zijn. Daar kunnen we nog aan toevoegen dat zulk een zwakte van geest de beste weg is om de burgerij ertoe aan te moedigen om zelf de burgeroorlog te starten. De sociaaldemocratie bleef aan de kant staan toen Hitler hen bedreigde, op grond van gelijkaardige argumenten, In Griekenland maakte dezelfde mentaliteit het mogelijk dat de kolonels de macht grepen zonder op enige weerstand te stuiten.
[13] Toen de Gaulle op 30 mei de situatie beoordeelde toen de leiders van de arbeidersbeweging de terugtocht aanvaardden naar de ‘parlementaire weg’ kon hij duidelijk de druk van de repressie opvoeren. Maar dan nog toonden Flins en Sochaux dat er een antwoord van de kant van de arbeiders mogelijk was. Het spook van de ‘burgeroorlog’ werd door het regime en de leiding van de PCF misbruikt om de werkelijke toestand en de mogelijkheden te verbergen; het had een mogelijke stimulans kunnen zijn voor een volkse zelfverdediging tegen de ordediensten, uitgeput door hun onafgebroken gevechten met de studenten, iets wat zich verspreidde naar een ongezien aantal steden; de aarzeling van het regime om het leger dat in Frankrijk gestationeerd was te mobiliseren (in barakken opgesloten tijdens de beslissende weken); de mogelijkheid in meerdere honderden bedrijven om te toveren tot verzetshaarden tegen de CRS en als beschutting voor de betogers open stellen. Dat waren de feiten. Gezien deze concrete feiten, welke mogelijkheden waren er en welk doel kon een tussenkomst van de para’s hebben, midden een algemene staking, met tegenover zich een proletariaat dat het hoogste borg in handen had; het productieapparaat? De ervaring van juli 1936 in Spanje, toen een interventie van het leger in enkele dagen werd gebroken door zelfbewuste arbeiders vooral dan in de proletarische centra, is een rijke les. Frankrijk in 1968 telt verre van achtergebleven streken die als uitvalsbasis kunnen dienen voor het fascisme, die in Spanje 1936 nog bestonden: het Europa van 1968 heeft niks meer gemeen met het Europa van 1936. De Franse middenklasse is amper bereid om een bloedige dictatuur te aanvaarden. Het is onmogelijk dat de Gaulle al deze berekeningen niet gemaakt heeft of dat hij zou geaarzeld hebben dreigementen te formuleren die zo hij er niet van overtuigd was dat het zijn tegenstrevers eerder de uitdaging gingen afslaan dan de handschoen op te nemen?
[14] Kautksy begreep nog niet eens de schaduw van de waarheid dat een revolutionaire marxist verschilt van de gewone filistijn en kleinburger door zijn talent om te verkondigen aan niet opgevoede mensen dat het voltooien van de revolutie noodzakelijk is, te bewijzen dat die noodzakelijk is, haar voordelen voor het volk uit te leggen, en om de arbeidersklasse en alles werkers en uitgebuite mensen erop voor te bereiden! (Lenin: ‘Het revolutionaire proletariaat en de renegaat Kautsky’ Verzamelde Werken, Vol. III, p. 30).
[15] Lenin citeert Kautsky die schreef: ‘Het blijkt overal dat de methode van de economische en politieke strijd van het proletariaat niet doeltreffend zijn tegen de reusachtige economische en politieke krachten die het financieel kapitaal ter zijner beschikking heeft... Zodoende is de organisatie in sovjets een van de belangrijkste verschijnselen op dit ogenblik. Het ziet er naar uit dat dit van doorslaggevend belang zal zijn in de grote beslissende veldslagen tussen kapitaal en arbeid waar we naar toe gaan’. (Ibid. p. 101)
[16] Nogmaals verwijs ik de lezer naar Lenin: ‘Welk een smet treft de sociaaldemocratie door de taal over samenzwering als het gaat om een volkse beweging als de Decemberstrijd in Moskou’ (Rapport op het Eenheidscongres van de RSDAP), juni 1906. Verzamelde Werken, Moskou 1962, Vol. V, p. 367).
[17] Er weze opgemerkt dat dezelfde arbeiders spontaan contact hebben opgenomen met verschillende chemische bedrijven in West-Europa waardoor ze meer en meer zin in initiatief en een hoger ‘Europees bewustzijn’ toonden dan alle vakbondsleiders samen. De FIOM dat tijdens de mei gebeurtenissen in congres bijeen was betoonde niet meer solidariteit dan 10.000 dollar steun aan de stakers (0,1 cent per staker).
[18] Voor meer bronnen voor deze informatie zie in het bijzonder Le Monde van 29 mei 1968, Le Figaro, 30 mei 1968; Mai 1968, première phase de la révolution socialiste française, speciaal nummers van Quatrième Internationale, mei -juni 1968.
[19] Waldeck Rochet citeert Lenin: ‘Beweren dat iedere staking een stap vooruit zou zijn naar de socialistische revolutie is een holle frase’. De enormiteit van dit refrein is onthutsend. Insinueert Waldeck Rochet dat Lenin schreef: ‘Beweren dat een staking van een half miljoen arbeiders met bedrijfsbezetting een stap voorwaarts naar de socialistische revolutie zou zijn een holle frase is’? Schreef dezelfde Lenin niet ‘de algemene staking stelt het probleem van de macht, het probleem van een opstand’?
[20] Zij (de afgevaardigden van de Tweede Internationale en van de ‘onafhankelijke’ sociaaldemocraten E.M.) vergeten dat, in grote mate, de burgerlijke partijen de macht hebben omdat zij de massa’s bedriegen, omwille van het juk van het kapitaal en hier wordt nog aan toegevoegd, het zelfbedrog over de natuur van het kapitaal... ‘Pas als de meerderheid van de bevolking, zelfs terwijl privaat eigendom nog bestaat, dat is, wanneer de wet en de ban van het kapitaal nog bestaan, zich ten voordele van het proletariaat uitspreekt, en enkel dan kan en moet de partij de macht overnemen’ — dat zeggen de democratische kleinburgers die zichzelf socialist noemen maar in feite de dienaren van de burgerij zijn. ‘Laat het revolutionaire proletariaat de bourgeoisie omverwerpen, de dam van het kapitaal doorbreken, en het apparaat van de bourgeois staat neerslaan, dan zal het zegevierende proletariaat in staat zijn om de sympathie en de steun te winnen van de meerderheid van de niet-proletarische werkende bevolking door aan hun behoeften te voldoen ten koste van de uitbuiters’ — zeggen we’ (Lenin, ‘De grondwetgevende verkiezingen en de dictatuur van het proletariaat. Verzamelde Werken, Vol XXX pp 272-273).
[21] Hier kunnen we de materiële en sociale wortels van het conservatisme van de massa KP’s van Frankrijk en Italië niet ontleden. Deze wortels zijn voor een deel dezelfde als de wortels van de klassieke sociaaldemocratie, voor een deel verschillen ze. Een opmerking op ideologisch vlak zal volstaan: het is onmogelijk een opvoeding te geven gedurende meer dan twintig jaar in de geest van ‘nieuwe democratie’ en een ‘vreedzame weg naar het socialisme’ zonder dat de organisatie volledig verloren is en ontwapend wanneer ze geconfronteerd wordt met een revolutionair offensief van de brede massa’s die de ban doorbreken van de burgerlijke ‘wettelijkheid’ en parlementarisme.
[22] We benadrukken het bedrog van de ‘winstaandelen’, de variant van de Gaulle van het ‘volkskapitalisme’ geliefd bij de Amerikaanse en West-Duitse kapitalist. Het zou enkel het proletarisch bestaan opheffen als het de arbeider bevrijdt van zijn economische verplichting om zijn arbeid te verkopen, als dit hem toelaat een fortuin op te bouwen dat hem toestaat in zijn levensonderhoud te voorzien. Een ‘kapitalisme’ dat tot dit resultaat leidt zou zichzelf uitschakelen — het zou geen arbeiders meer hebben om in de bedrijven te werken.
[23] Het Joegoslavische voorbeeld bewijst dat zelfbeheer beperkt tot een onderneming en vergezeld van een overdreven aangroei van de markteconomie, onder de mom dat de arbeiders moeten beschermd worden tegen ‘centralisatie’ (alsof het gezag van een congres van arbeidersraden — sovjets — dat permanent zitting heeft en scrupuleus de arbeidersdemocratie naleeft, geen afdoende instrument zou zijn tegen de bureaucratie), riskeert dat er een groeiende sociale ongelijkheid ontstaat, de bureaucratie machtiger wordt en de arbeiders het gelag betalen (afvloeiingen en massale werkloosheid inbegrepen).
[24] Verscheidene stakerscomités — in het bijzonder in de Parijse regio’s bij Galeries Lafayette en bij Rhône-Poulec — waren verkozen volgens een systeem van afzetbaarheid zoals voorzien toen ze verkozen werden.
[25] De VS economist J.K Galbraith, geen marxist, merkt op dat de Amerikaanse staaltrusts voorafgaandelijk besliste prijsstijgingen opschorten tot na een staking zodat ze de verantwoordelijkheid kunnen verschuiven naar ‘buitengewone stijging van de kosten’.
[26] Ik beschik hier niet over voldoende ruimte om de implicaties en gevolgen van de explosie van 1968 op internationaal vlak te behandelen — in Europa en elders. Hoe dan ook wil ik graag beklemtonen met welke eensgezindheid het internationaal kapitaal achter de Gaulle stond, ondanks alle wrijvingen met de Angelsaksers. Dit in tegenstelling met de lamentabele onmacht van de officiële vakbonden en de arbeidersbeweging om ook maar iets te ondernemen met de grootste staking die het Westen sinds decennia had gekend.

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique